Title: Over een aantal oude en nieuwe kwesties die anarchisten aangaan, en hen niet alleen

      Noten

Ik ben zeker niet geweldloos. Tegelijkertijd versta ik diegenen die geweld haten tot op het punt dat ze het uit hun leven willen bannen; dat ze nooit zouden doden, dat ze nooit geweld zouden gebruiken om van zich te laten horen. Ik versta diegenen die omwille van hun eigen karakter en aanleg verkiezen geen toevlucht te nemen tot geweld. Maar ik kan dat alleen begrijpen als het een kwestie van individuele keuze is. Wanneer geweldloosheid voorgesteld wordt als een strijdmethode, als een weg die gevolgd moet worden; wanneer individuele ethiek een moreel en collectief project wordt; dan lijkt het me absolute onzin die alleen maar nuttig is als verantwoording voor een gebrek aan actie. Dan wordt het een obstakel voor diegenen die rebelleren, een absolute waarde die aan de zwakkeren opgelegd wordt om aan de sterkeren toe te laten hen comfortabeler te vergeten. Aan de rand van de afgrond, met een wereld die alsmaar gladder wordt en onder vijandelijk vuur ligt, kan een uitnodiging om alleen beleefde manieren te gebruiken alleen maar daarop lijken. Doe wat je wil maar preek niet tegen mij.

Dit gezegd zijnde, ik ben evenmin een fanaticus van geweld. Ik hou niet van diegenen die over hun eigen daden van zo’n aard opscheppen. Ik verantwoord hun apologie niet als een doel op zich. Ik walg van diegenen die denken dat het de enige oplossing is. Ik beschouw geweld als een noodzakelijkheid in de strijd tegen macht, niets meer. Zoals Malatesta geloof ook ik niet in ‘vredige zonsondergangen’. Ik geloof niet dat het gewapende beton waarmee de macht ons bestaan heeft afgedekt zal smelten met het bloeien van de bloem van de vrijheid die lieflijk geplant werd door het verspreiden van onze ideeën.

Juist omdat ik niet geweldloos ben kan ik de moralistische veroordelingen van geweldsdaden niet uitstaan. De hypocrisie maakt me ziek. Maar juist omdat ik geen fanaticus van geweld ben, kan ik een onkritische verheerlijking van deze daden niet uitstaan. De domheid daarvan werkt echt op m’n zenuwen.

Onlangs traden aanvallen die uitgevoerd werden door onbekende kameraden op de voorgrond. Eerst tegen het politiekantoor in Genua en daarna tegen het Spaanse gevangenisregime (1). Op de hysterische reactie van de media konden we rekenen en de reactie van de politie was even voorspelbaar. Maar wat is de reactie van kameraden? Buiten de gewoonlijke idioten die erover zagen was de voornaamste reactie stilte. Een noodzakelijke stilte om te verhinderen onderscheid te maken tussen diegenen die voor en diegenen die tegen zulke daden zijn, wat alleen maar nuttig zou zijn voor de onderzoeken van de politie. Maar al te lang beperkt deze stilte zich niet tot de dagen na de aanvallen, ze rekt zich veel langer dan dat. Het is niet langer stilte tegenover de vijand die graag wat zou te weten komen. Het is ook stilte onder kameraden die akkoord zouden willen gaan. We zijn overgegaan van de aanwezigheid van een minimale vorm van solidariteit tot een afwezigheid van elke kritische discussie. Maar waarom zou actie, wat het ook is, ooit niet onderworpen moeten worden aan kritisch nadenken? Waarom zou een hypothetisch debat over zulke vragen als een obstakel gezien moeten worden als ware het iets dat erop gericht is andere acties te verhinderen? Waarom zou het niet eerder steun kunnen zijn, een manier om te verduidelijken wat iemand wil doen, om acties te versterken en te verbeteren? Met de recente gebeurtenissen als vertrekpunt heb ik beslist om deze tekst te schrijven en te laten rondgaan. De anonieme vorm ervan is niet uit angst om verantwoordelijkheid op te nemen voor mijn woorden, maar gewoon een manier om mezelf in de ogen van de repressie niet te onderscheiden van andere kameraden.

Opeising ja, opeising nee

Voor zover ik weet en ik ben geen expert in het onderwerp dus ik zou me kunnen vergissen, moeten we om het eerste document te vinden dat een aanval van een revolutionaire organisatie opeist teruggaan naar het Rusland van 1878. Het was een pamflet met als titel Smert’ za smert’ (Dood om dood) dat de wereld ingestuurd werd door Naradnaja Volja (De Wil van het Volk (2)) na de moord op de generaal Mezencov van de Russische geheime politie. Dertien dagen na de moord werd het pamflet dat de moord opeiste verstuurd naar een krant uit Sint-Petersburg. De dagen daarop doken nog vele kopieën op in andere steden en werden pamfletten opgestuurd naar talrijke overheidsfunctionarissen. De actie bracht veel sensatie teweeg - en uiteraard ontbraken de kritieken niet van diegenen die dachten dat zo’n middelen niet de plaats mochten innemen van het belangrijkere instrument (de propaganda van ideeën) en van de rebellie van de massa’s.

Van dan af heeft deze scène zich honderden keren herhaald. De details wisselden uiteraard van tijd tot tijd maar de essentie verandert niet. Je kan bijna zeggen dat de ervaring van deze revolutionairen een soort archetype werd, een origineel model waarvan de toekomstige manifestaties in werkelijkheid alleen maar opvolgingen of imitaties waren. De enige variatie binnen dit schema werd aangedragen door de anarchisten die het nooit noodzakelijk hebben geacht om hun aanvalsactie tegen de macht politiek op te eisen. De Russische groep Naradnaja Volja schoof zichzelf in feite (ook al verzamelde ze ‘militanten’ met de meest uiteenlopende ideeën) ondanks alles naar voor als gecentraliseerde voorhoede. Zoals een militant zich in haar memoires herinnert, was er binnen deze organisatie discussie over of het programma dat gevolgd moest worden betekende ‘de regeringen te dwingen het volk vrijelijk hun wil om een politiek en economisch leven zonder obstakels herop te bouwen te laten uiten’ of ‘dat de organisatie eerst de macht in handen moest nemen en dan van bovenaf een grondwet moest afkondigen die voordelig was voor het volk.’

Met zo’n vertrekpunt kan je goed hun nood zien om op te eisen, om de redenen voor hun acties te communiceren aan de massa’s die ze wilden opvoeden en aan de vijand wiens tegendeel ze geloofden te zijn. Uiteindelijk wilde deze groep zich richten tot het volk. Bijna al haar leden kwamen uit de meer gegoede klassen en onderhandelden in naam van het volk met de gevestigde macht, tot op het punt dat ze een brief schreven naar de erfgenaam van de tsaar om hem advies te geven over welke politiek hij moest volgen. Maar als je niemand vertegenwoordigt noch jezelf opstelt als iemands tegendeel, waarom dan communiqués rondsturen? Als je denkt dat aanvalsactie tegen de macht toch sociale revolutie als horizon moet hebben en niet haar parodie mag zijn in de vorm van gewapende strijd tegen de staat, wat kan dan het doel van een specifieke gewapende organisatie zijn?

Het lijkt me niet dat anarchisten zich in het verleden onderscheiden hebben door hun acties op te eisen. De anarchisten die zichzelf opofferden door individuele daden te stellen zoals Bresci (3) en Caserio (4) eisten niet op omwille van overduidelijke redenen. Ook de kameraden die geprobeerd hebben om een meer continue activiteit te ontwikkelen zoals Ravachol (5) en Henry (6) deden het niet, noch diegenen die zichzelf met hen en anderen verenigden in gewapende actie: Di Giovanni (7) deed het niet, noch deed Durruti (8) of Ascaso (9) het. En de reden moest wel heel duidelijk geweest zijn. Al deze anarchisten, die een revolutie van de basis verlangden die noch opgelegd of omvergeworpen wordt van bovenaf, achtten het gepast om in de schaduw te handelen. Ze hielden zich afzijdig van alles wat hen in de schijnwerpers zou brengen. Ze verkozen dat de redenen voor hun acties van de basis kwamen, dat het de beweging zelf was die ze tot uiting bracht eerder dan te profiteren van de veroorzaakte deining om ze van bovenaf te verspreiden zoals een officiële boodschap van diegenen die een daad van revolte gesteld hadden aan diegenen die het niet gedaan hadden. Als het niet duidelijk was door de sociale context, dan kon de betekenis van een actie teruggevonden worden in pamfletten, kranten, blaadjes en binnen de theoretische debatten die de beweging als geheel ontwikkelde, en dus niet in communiqués die de redenen voor de actie uitlegden. De redenen voor daden zijn al duidelijk en begrijpelijk. Wanneer iemand de verantwoordelijkheid opeist dan is dat alleen maar om in de schijnwerpers te staan. De aanval tegen het politiekantoor van Genua bijvoorbeeld was zo betekenisvol (door de keuze van het doelwit en het tijdstip) dat alle woorden overbodig worden. Waarom werd er een communiqué de wereld ingestuurd dat niets dan banaliteiten vertelde?

Het is waar dat de Angry Brigade (10) een soort uitzondering is waar anarchisten hun acties wel opeisen. Niet toevallig lijkt net die ervaring een soort model te zijn voor vele kameraden die vandaag de macht aanvallen. Tenzij je jezelf wilt storten op een houding van wedijver, lijkt dit voorbeeld me niet voor herhaling vatbaar. Langs de ene kant is het onmogelijk om niet in het achterhoofd te houden dat de Angry Brigade moet begrepen worden in de historische context waarin ze groeide, namelijk de jaren ‘70. In een tijdperk waarin vele stalinistische groepen vreselijke ideologische bakstenen zaaiden om hun eigen politieke project te propageren en zichzelf aanboden om de dimensie van de gewapende aanval over te nemen, lijkt het niet zo vreemd dat sommige anarchisten zichzelf wilden onderscheiden. Ze wilden het risico niet lopen onvrijwillig voor anderen te werken. Van de keuze van de naam tot de keuze van de doelwitten en de stijl van de communiqués: alles neigde ernaar om zichzelf te onderscheiden van de zooi rondom hen. Maar eens de hele stalinistische ideologie voorbijgestoken is, waarom zou je jezelf dan in anarchistische zin karakteriseren, wat is de zin van te blijven doorgaan met deze zelfvertegenwoordiging? Misschien valt er iets te zeggen voor landen als Spanje waar alle acties, ook de anonieme, onmiddellijk toegeschreven worden aan de ETA (11), maar zeker niet hier in Italië. In feite brachten aanvalsacties al jaren geen enkel communiqué voort, tenzij soms iets erg kort en eenvoudig dat het gebruik van een letterwoord of identificatie weigerde. Het zou overbodig moeten zijn om de reden daarvoor uit te leggen: een actie kan alleen maar aan iedereen toebehoren als niemand het aan zichzelf toeschrijft. Vanaf het moment dat een actie opgeëist wordt en een identiteit krijgt, wordt er een soort van scheiding geschapen tussen diegenen die de actie uitvoerden en al de rest. Daarenboven zou het zelfs niet nodig moeten zijn om te herinneren aan het inherente gevaar van eender welke opeising. Het is gevaarlijk om een opeising te deponeren, te verzenden en vooral te schrijven omdat hoe meer je schrijft hoe meer aanwijzingen je geeft aan de politie (dit is alles behalve een hypothetisch gevaar, er bestaat minstens één negatief precedent dat anarchistische kameraden raakte (12)). Een anonieme aanval laat niemand boven water komen en maakt het repressieve werk van de politie niet makkelijker.

De redenen voor anonimiteit mogen misschien meer dan eens geuit zijn, de redenen tegen alleszins niet. Al een paar jaren zijn dingen aan het veranderen zonder dat er een debat over dit onderwerp geweest is. Het is in ieder geval vandaag erg moeilijk voor een actie om niet vergezeld te zijn van mooie communiqués die gevolgd worden door slogans en ondertekeningen. Waarom? Stilte… En dus, als je zo voort doet, kom je dan niet in een voorhoedementaliteit terecht? Het risico is zo evident dat er onder de auteurs zelf van opeisingen enkelen zijn die verklaren tegen voorhoedes te zijn in de hoop dat het zal volstaan het te zeggen om het te zijn. Maar ‘jezelf verontschuldigen is jezelf beschuldigen.’ Het is de methode op zich die van een voorhoedementaliteit getuigt en soms ook de expliciete aangehaalde contexten (zoals in het tergende communiqué van de ARA (13) na de aanval op het Palazzo Marino). Het maakt maar weinig uit of de slogans eerder oproepen tot sociale oorlog dan tot de dictatuur van het proletariaat. Het maakt maar weinig uit dat de ondertekeningen voortdurend veranderen. Dat toont gewoon aan dat anarchistische ‘voorhoedes’ elastischer zijn dan de stalinisten, maar niettemin de nood voelen zichzelf te onderscheiden van de rest van de beweging.

Het volstaat niet de Angry Brigade als vertrekpunt te nemen om het probleem op te lossen. Ik weet heel goed dat de Angry Brigade bevestigde: “Wij zijn niet in de positie om te zeggen of iemand al dan niet lid is van de Angry Brigade. Alles wat we zeggen is: de brigade is overal. Zonder een of ander centraal comité en zonder hiërarchie om onze leden te classificeren, kunnen we vreemde gezichten alleen maar door hun acties kennen als vrienden.” Ik weet ook dat diegenen die deelnamen aan de Angry Brigade zichzelf niet als een organisatie of een enkele groep beschouwden, maar “als een uiting van woede en ontevredenheid die vele mensen, overal in het land, voelen tegen de staat en haar instellingen. In die zin is de Angry Brigade overal (de man en vrouw die naast je zitten).” Maar dat alles toont alleen maar de oprechte bedoelingen van deze kameraden, hun bezorgdheid om zichzelf niet voor te stellen als voorhoede, maar het bewijst niet of ze feitelijk wel in hun bedoelingen geslaagd zijn. Een ondertekening die symbool wil zijn van een veralgemeende woede slaat op niets. Voor iedereen die zichzelf erin kan herkennen, moeten de acties en woorden die acties uitleggen door iedereen begrepen en gedeeld worden. Dat kan alleen maar als de gerealiseerde acties en de gesproken woorden op een niveau blijven dat zo laag is dat het onenigheid zoveel mogelijk beperkt: erg eenvoudige voorbeeldacties die gepaard gaan met maximalistische slogans. Dat allemaal - gegeven dat het de moeite waard zou zijn - kan alleen maar tijdens een korte periode werken, waarna andere factoren die deel zijn van elk proces tussenbeide komen die de voortzetting van het project mogelijk maken: sommigen willen naar meer krachtige instrumenten overstappen, sommigen willen hun doelwitten beter uitselecteren, sommigen willen meer precieze zaken uiten… Zelfs het ALF, die strijden met een motivatie die in essentie eenvoudig en éénduidig is zoals dierenbevrijding, zagen de eerste afvalligheid vanaf het moment dat ze begonnen uitbreiden. Er werden andere animalistische groepen gevormd, die de verwarring van het project, het minimalisme van de doelen en de verklaringen van de woordvoerders grondig beu waren. Maar (dit is het ergste aspect ervan, maar niet alleen dit) al deze groepen voelden zich verplicht om zichzelf een nieuwe naam te geven om te vermijden automatisch tot de hoofdmoot gerekend te worden. Omdat het instrument van opeisingen strikt politiek is met alle schadelijkheid dat dat impliceert, kan je doen wat je wil zolang je in de anonimiteit blijft, zonder anderen erin te betrekken of uit te buiten. Maar wanneer je boven water komt, dan dwingen ze ook de anderen om naar buiten te treden willen ze niet beschouwd worden als gewone legerkolonnes. Dit mechanisme van identificatie/assimilering kan alleen vermeden worden door anonimiteit, de verscheidenheid van middelen en de fantasie bij de keuze van de doelwitten. Je mag nog zoveel voorzorgen nemen als je wil, anders zal je nooit de media kunnen verhinderen dat mechanisme in gang te zetten (veel meer nog dan met de communiqués die je net naar hen stuurt).

Ik herhaal het, dit gezegd zijnde denk ik niet dat je kan twijfelen aan de goede bedoelingen van deze kameraden. Tegelijkertijd denk ik dat ze slachtoffers zijn van een vergissing: denken dat een methode anarchistisch wordt naargelang wie ze gebruikt. Zo gaat dat niet. Een specifieke organisatie met eigen letterwoorden en communiqués, heeft een voorhoedementaliteit voorbij de individuen waaruit ze bestaat. Wat is de zin van een opeising rechtstreeks naar de flikken te sturen? Wat is de zin uit te leggen wat niet uitgelegd hoeft te worden? De revolutionaire mythologie daargelaten betekent dat alles alleen maar iets voor de voorhoede die zichzelf ziet als anders en beter tegenover het geheel van de beweging.

Welke doelwitten?

De voorhoedelogica is rigide. Vanaf het moment dat je die logica aanvaardt, pas je die overal toe. Denk maar aan de keuze van doelwitten, de deprimerende weg die door de jaren heen geleid heeft van een anoniem neergehaalde pyloon tot een bombrief die naar de televisie gestuurd wordt. In het eerste geval willen ze een vijand saboteren, het functioneren van het systeem verstoren door een structuur aan de rand buiten gebruik te stellen. Het is een kwestie van praktische aanvalsactie die misschien wat lastig is om te verwezenlijken maar zonder dat je iemand in gevaar brengt. In het tweede geval wil je gewoon dat er over je gepraat wordt. Je wil reclame maken voor je eigen zaak en daarom gaan ze rechtstreeks naar de deuren van de RAI [Italiaanse nationale televisiezender]… Het is eenvoudigweg een symbolische actie die veel makkelijker te realiseren valt en als de risico’s voor de rekening zijn van een of andere ongelukkige postbode of televisiewerknemer… wie geeft daar wat om. Het lijkt wel alsof het niet alleen de Jezuïten zijn die denken dat het doel de middelen heiligt, blijkbaar zijn er ook wat anarchisten daarvan overtuigd. Wat bombrieven betreft… ik ben oneerlijk geweest. Ik zei dat diegenen die ze zenden gewoon willen dat er over hen gepraat wordt. Ik vergat daaraan toe te voegen dat, los van de zelfverheerlijking, ze ook willen dat er over iets anders gepraat wordt. Zoals bijvoorbeeld over de gevangenisomstandigheden van een aantal anarchisten en rebellen die opgesloten zitten in Spanje. De Russische revolutionaire socialisten in 1878 hadden gelijkaardige bezorgdheid. In één van hun bekende documenten schreven ze: “Als de pers de gevangenen niet verdedigt, dan zullen wij dat doen.” Vandaag zijn het groepen van de 5C (14). Het zijn anarchisten, geen revolutionair-socialisten. Anarchisten zoals May Picqueray die in 1921 een bompakket stuurde naar de Amerikaanse ambassadeur in Parijs om te protesteren tegen de stilte die rondom de opsluiting van Sacco en Vanzetti heerste. De actie was erg succesvol omdat de mishandeling door de Amerikaanse regering eindelijk publiek gekend werd, waarmee een strijd gelanceerd werd die maar moeilijk van de grond kwam. Maar met deze gelijkaardigheid tussen het verleden en het heden in het achterhoofd, moet je een blinddoek op hebben om de enorme verschillen niet te zien. De Russische socialisten vermoordden de baas van de geheime politie na de dood van één van hun kameraden: dood om dood, exact. Om de schanddaad van het Amerikaanse gerecht publiek te maken, richtte de Franse anarchist zich tegen de hoogste vertegenwoordiger van de Amerikaanse regering in Frankrijk. Vandaag zenden de 5C hun cadeaus naar niemand minder dan de werknemers van de RAI of naar de secretaressen van de Spaanse reisagentschappen. De verschillen zouden ons in het oog moeten springen. Uiteraard zijn diegenen die materieel verantwoordelijk zijn voor het gevangenisregime dat opgelegd wordt aan kameraden ver weg en zijn ze waarschijnlijk te goed beschermd om geraakt te kunnen worden, terwijl de belangen van de Spaanse Staat overal zijn en daarom geraakt kunnen worden. Maar worden deze belangen belichaamd in de werknemers van reisagentschappen? En omdat men aandringt op impact op de media te hebben, hoe kan je het feit negeren dat de grote communicatiemiddelen de klanken van de woorden van rebellen alleen maar versterken wanneer ze die kunnen vervormen? En hoe kan het dat je niet beseft dat zo’n acties hun vervormingsoperaties al te makkelijk maken? Door links en rechts brandbrieven te versturen zal je hen ongetwijfeld doen praten over de kameraden die opgesloten zitten in Spanje, iedereen zal erover praten, maar in welke termen? In de termen die opgelegd worden door de media uiteraard. Die zullen zich haasten om het idee dat al in vele hoofden ingeprent is te versterken dat als deze gevangenen zo’n weinig scrupuleuze voorvechters hebben, ze de zware regimes misschien wel verdienen.

Het probleem is dat diegenen die denken dat ze verder staan, dat ze radicaler zijn dan eender wie, dat denken om een erg precieze reden. Die bestaat in het gebruik van bepaalde instrumenten: diegenen die praten kletsen maar wat, diegenen die met wapens aanvallen zijn aan het handelen. Iedereen die gewapende strijd steunt is verliefd op haar instrumenten. Ze houden ervan tot op het punt dat wapens ophouden te zijn wat ze zijn. Ze worden een doel op zich, de bestaansreden. Ze kiezen niet de middelen die het meest geschikt zijn voor het doel dat ze willen verwezenlijken, ze vervormen de middelen tot een doel in zichzelf. Als ik een mug op de muur wil doodslaan dan gebruik ik een opgerolde krant, als ik een muis wil doden dan gebruik ik een stok, als ik een mens wil vermoorden gebruik ik een revolver, als ik een gebouw wil vernietigen gebruik ik dynamiet. Naargelang wat ik wil doen, kies ik uit alles wat ik tot mijn beschikking heb het middel dat ik het meest geschikt acht. De gewapende-strijder niet, nee. Hij denkt niet zo. Hij wil zijn favoriete instrument gebruiken, het instrument dat hem het meeste voldoening schenkt, dat hem radicaler doet voelen, dat hem toelaat zich in zijn mediabekendheid te koesteren. Hij gebruikt zijn favoriete instrument los van het doel dat hij zichzelf gesteld heeft: hij schiet op muggen, hij mitrailleert muizen, hij dynamiteert een mens en als hij kon zou hij een kernbom gebruiken om een gebouw op te blazen. Voor de gewapende-strijder bestaat de radicaliteit van de strijd niet uit haar uitbreiding, diepte en haar vermogen om de sociale vrede in vraag te stellen. Voor de gewapende-strijder is radicaliteit alleen een kwestie van vuurkracht: een 22. kaliber handwapen is minder radicaal dan een 38., dat dan weer minder radicaal is dan een Kalashnikov, wat op zijn beurt dan weer minder radicaal is dan kneedbare explosieven. Daarom stuurt hij, dorstend naar roem en stomzinnig geworden door zijn eigen technische idolatrie, brandbommen naar eenvoudige werknemers om het FIES-gevangenisregime te bevechten. Hij doet dat omdat dat het enige is dat hij kent. Technieken vergezellen geen intelligentie maar nemen haar plaats in en daarom hou je niet even halt om je een seconde af te vragen of het middel geschikt is voor het doel dat je wil bereiken. Voor zover het over scrupules gaat, de gewapende-strijder kent er geen omwille van de eenvoudige reden dat hij in z’n hoofd alles opdeelt in zwart en wit zonder enige kleurnuances. Aan de ene kant de Staat, aan de andere kant de anarchisten. Er is niemand tussenin. Als je geen anarchist bent behoor je tot de Staat en ben je dus een vijand. De uitgebuitenen zijn even verantwoordelijk voor de omstandigheden waarin ze leven als de uitbuiters die die omstandigheden aan hen opleggen: ze zijn vijanden, dus is het hun probleem.

Vreemd genoeg wint deze typisch militaristische logica terrein onder bepaalde anarchisten. Er zijn er zelfs die de Palestijnse kamikazes steunen. Het is ongelooflijk als je bedenkt dat zo’n niveau van verachtelijkheid in de verste verte zelfs niet terug te vinden waren bij de Russische revolutionairen aan het einde van de negentiende eeuw: voorhoede-autoritairen ja, maar met een rigoureuze ethiek. Bereid om een uitbuiter te vermoorden maar zonder een haar te krenken van één van de uitgebuitenen. En als de autoritairen daar al iets om gaven, denk dan maar aan de anarchisten! Er zijn vele voorbeelden: zelfs Sicchi die bekend is voor zijn harde taal, was ertoe in staat terug te gaan naar waar hij de bom had achtergelaten om haar te ontmantelen toen hij besefte dat een voorbijganger zou kunnen gewond raken.

Maar het beeld van de anarchist uit het verleden, de perfecte gentleman, is te lieflijk. Hij zint sommige anarchisten van vandaag niet. Er zijn anarchisten die er alleen maar in slagen zin te geven aan hun leven als ze voelen dat ze publiekelijk veracht worden. Hoe meer iets wordt afgekeurd, hoe meer ze ertoe aangetrokken worden. Hoe meer de kranten en de rechters anarchisten afschilderen als weinig scrupuleuze mensen, hoe meer ze zich inspannen om deze rol te spelen. Zonder eigen vooruitzichten laten ze zichzelf door hun vijanden vertellen wat ze zijn en wat ze moeten doen.

Een ander gevolg van wat er gebeurt is de volledige omkering van de betekenis van de term ‘insurrectionalistisch’, wat vandaag als een eenvoudig synoniem begint gebruikt te worden voor ‘gewelddadig’. Anarchisten die bommen plaatsen zijn insurrectionalisten, anarchisten die ruiten inslaan zijn insurrectionalisten, anarchisten die met de politie vechten zijn insurrectionalisten. Insurrectionalisten zijn anarchisten die tegen betogingen van politieke partijen gaan vechten enzovoort. Geen woord over ideeën. Op een bepaalde manier herhaalt zich exact hetzelfde als wat er aan het begin van de eeuw gebeurd is met het adjectief ‘individualistisch’. Op een gegeven moment kwam de overtuiging dat iedereen die gewelddadige individuele daden ondersteunde een individualist was. De term werd min of meer overal en vaak erg ongepast gebruikt. Wie hield er even halt om in het heetst van de gebeurtenissen de verwarring die zich aan het verspreiden was te verduidelijken? Grijpen naar individueel geweld is helemaal niet een typisch kenmerk van individualisme. Er waren ook pacifistische individualistische anarchisten (zoals Tucker (15)) of geweldloze individualistische anarchisten (zoals Mackay (16)). En opnieuw, was Galleani (17) soms een individualist? En toch ondersteunde hij individuele acties… net zoals Malatesta in bepaalde omstandigheden. En er zijn ook communisten geweest die voor individuele daden waren. Jammer genoeg werd de verwarring zo groot dat sommigen zichzelf individualisten verklaarden terwijl ze dat helemaal niet waren (zoals Sicchi tijdens het proces in Pisa).

Misvatting, onbegrip… het is beter om niet bij te dragen tot zo’n verwarring. Dat de media dat doen is vrij vanzelfsprekend. Maar waarom zouden we het ook moeten doen?

Opstand is een sociale gebeurtenis. Het is geen uitdaging, geen enkelvoudig duel met de Staat dat uitgelokt wordt door diegenen die geloven dat de massa gewoon schapen zijn die wachten op leiding. Grijpen naar geweld is onvermijdelijk en noodzakelijk in een opstandig project, net zoals het voor de opstand ook zo is (omdat het sociale aspect van opstand nooit kan doorgedreven worden tot het verantwoorden van afwachten). Daarom, ook nu. Maar dit geweld kan zichzelf niet afscheiden van de rest van het project, het kan er de plaats niet van innemen. Het is geweld dat één instrument is dat ter beschikking staat van het project, niet het project dat ter beschikking staat van geweld. Ieder die denkt dat een opstand niet mogelijk is en de hoop verloren heeft (of nooit gehad heeft) in de mogelijkheid dat de uitgebuitenen zullen rebelleren, moet de afstand beseffen die hen scheidt van elk opstandig project. Als hij zijn privé-oorlog tegen de macht wil uitvechten, omdat dat is wat het geworden is, dat hij dat dan maar doet, maar zonder dat voor te stellen als sociale oorlog. Als hij de geschiedenis wil ingaan voor zijn acties, omdat het een kwestie is van pure zelfverheerlijking, dat hij dan maar in de schijnwerpers van de media gaat staan, maar zonder te beweren dat hij de hele beweging achter zich heeft. Het spreekt voor zich dat het iedereen vrij staat te doen wat hij of zij wil. Voor diegenen die denken dat ze boven alle kritiek staan en dat er voor hen geapplaudiseerd moet worden, dat ze begrepen en gevolgd moeten worden zonder dat ze er een moer om geven de redenen achter hun methodes uit te leggen, is dat al heel wat minder.

[Vertaling van een Italiaanse tekst die anoniem werd opgestuurd naar Ll'arrembaggio in Trieste op 18 januari 2003]

Noten

(1) Op 12 september 2002 ontploffen twee artisanale explosieven aan een politiecommissariaat in Genua. De ruiten van het commissariaat knallen uiteen. De actie wordt opgeëist met een communiqué ondertekend door Brigade 20 juli [de dag dat Carlo Guiliani vermoord werd in Genua]. Op 13 december 2002 ontvangt het Iberia-kantoor [Spaanse luchtvaartmaatschappij] in Rome een bompakket (gecamoufleerd als boek). De volgende dagen ontvangen Iberia-kantoren in Milaan en Fiumicino. Ook de RAI [Italiaanse nationale televisiezender] ontvangt een gelijkaardig pakket. De bompakketen worden opgeëist door de 5C [Cellule contre il capitale, il carcere, i carcerieri e le loro celle]. Op 16 juni 2003 eist de 5C nog een bomaanslag op tegen het Spaanse Cervantes-Instituut in Rome.

(2) Naradnja Volja [Wil van het Volk] - Deze Russische revolutionaire organisatie werd gesticht in 1879 en verzamelde militanten met uiteenlopende ideeën die zich als centraal doel de strijd tegen de autocratie stelden. De organisatie was gecentraliseerd en opereerde in de schaduw. In meer dan 50 steden waren er afdelingen van Naradnja Volja. Hoewel er nooit meer dan 500 effectieve leden waren, namen verschillende duizenden mensen deel aan de organisatie. De organisatie verspreidde verschillende kranten terwijl mettertijd de keuze voor aanslagen uitbreiding nam. Ze plandden zeven aanslagen tegen de tsaar Alexander II (de zevende lukte). Na deze aanslag deed de regering democratische toegevingen uit angst voor een opstand. Toen die echter uitbleef, sloeg de repressie toe en brak de organisatie.

(3) Gaetano Bresci (1869 - 1901) - Al op vroege leeftijd gaat Bresci in de Italiaanse textielindustrie werken. Vanaf dat moment zoekt hij contacten binnen de anarchistische milieus in Prato. Hij belandt tot twee maal toe in de gevangenis. De tweede keer krijgt hij amnestie en beslist naar de Verenigde Staten te emigreren in 1896. Hij vestigt zich in New York. In 1898 breekt een revolte uit in Milaan naar aanleiding van prijsverhogingen. De generaal Bava Beccaris laat de soldaten met kanonnen op de massa’s schieten en ontkent na het neerslaan van de revolte een bloedige repressie. Na deze gebeurtenissen, bekroont de koning Umberto I generaal Beccaris. Op dat moment besliste Bresci over te gaan tot wraak. Hij keert terug naar Italië en op 29 juli 1900 doodt hij koning Umberto I met drie revolverschoten. Hij wordt aangehouden en op 29 augustus in Milaan veroordeeld tot levenslange dwangarbeid op Santo Stefano. Op 22 mei 1901 wordt hij in z’n cel opgehangen teruggevonden, naar alle waarschijnlijkheid werd hij vermoord.

(4) Sante Geronimo Caserio (1873 - 1894) - Caserio werd geboren in een boerenfamilie. Toen hij tien jaar was, stierf zijn vader aan de te éénzijdige maïsvoeding. Hij wilde zijn moeder en zijn talrijke broers en zussen niet verder tot last zijn en vertrok naar Milaan, waar hij bakkersleerling werd. Al snel raakte hij in contact met de anarchistische milieus. Hij richtte zelf een kleine anarchistische kring op, ‘A Pè’ [vrij vertaald ‘op blote voeten’, verwijzend naar de armoede]. Op een gegeven moment kwam hij in het vizier van de politie en werd gedwongen te vluchten, eerst naar Zwitserland en daarna naar Frankrijk. Tijdens een openbare ceremonie in Lyon op 24 juni 1894 doodde hij de Franse president Carnot. Hij boordde zijn dolk met een rood-zwart handvest in het hart van de president. Hij probeerde niet te vluchten, maar begon rond de ceremoniewagen te lopen terwijl hij “Lang leve de anarchie” riep. Op 2 en 3 augustus 1894 werd hij veroordeeld, op 16 augustus werd hij op de guillotine vermoord. Vlak voor z’n executie, riep hij “Hou moed vrienden! Leve de anarchie!”. Tijdens z’n proces toonde hij geen spijt, vroeg geen genade en weigerde de namen van zijn medeplichtigen prijs te geven.

(5) François Claudius Koëningstein alias Ravachol (1859 - 1892) - Ravachol kende een zware jeugd. Al op achtjarige leeftijd dwaalt hij door de achtersteegjes van de maatschappij. Hij werkt als arbeider om z’n moeder, zuster, broer en neef te onderhouden terwijl hij op zondag accordeon speelt in Saint-Etienne. Al snel eigent Ravachol zich anarchistische ideeën toe. Op 1 mei 1891 vindt er in Fourmies een betoging voor een achturige werkdag plaats. Er breken rellen uit en de politie schiet op de betogers. Negen betogers (mannen, vrouwen en kinderen) worden vermoord. Op dezelfde dag vindt er een betoging plaats in Clichy waar ook de anarchisten aan deelnemen. Het komt tot zware confrontaties met de politie. Na een korte schietpartij waarbij enkele agenten gewond geraken, worden drie anarchisten meegenomen naar het commissariaat van Clichy. Daar worden ze ondervraagd en geslagen. Er volgt een proces: Decamps wordt veroordeeld tot 5 jaar, Dardare tot 3 jaar en Léveillé wordt vrijgesproken. De openbare aanklager Bulot had de doodstraf geëist. Ravachol (voorvluchtig op beschuldiging van roofmoord) en enkele andere kameraden beslissen om een aantal aanslagen te organiseren. Op 7 maart 1892 mislukt een aanslag op het commissariaat van Clichy. Op 11 maart 1892 ontploft het huis van raadsman Benoit (voorzitter van het Assisenhof dat zich over de zaak van Clichy buigt). Op 27 maart is het de beurt aan het huis van de openbare aanklager Bulot. Op 30 maart 1892 wordt Ravachol aangehouden na een aanslag op het bourgeoisrestaurant Véry in Parijs. Eerst wordt hij veroordeeld tot levenslange opsluiting, maar in een tweede proces wordt hij veroordeeld tot de doodstraf. Op 11 juli 1892 wordt hij vermoord op de guillotine.

(6) Émile Henry (1872 - 1894) - Na de Commune van Parijs in 1871 moest de familie van Henry vluchtten naar Spanje om aan de doodstraf te ontkomen. Émile en zijn broer worden daar geboren. Na de wapenstilstand in 1882 keerden ze terug naar Frankrijk. Henry slaagde met glans in zijn studies als boekhouder. Eerst aangetrokken door het socialisme, keert hij zich rond 1891 af van deze strekking. “Ik hield te veel van de vrijheid, had te veel respect voor individueel initiatief, te veel afkeer van conformisme, om een nummertje te nemen voor het geordende leger van de vierde Staat.” Henry kwam in contact met de anarchistische, individualistische milieus van rond de eeuwwisseling. Op 8 november 1892 plaatst hij een bom aan het kantoor van het mijnbedrijf van Carmaux. De concierge van het gebouw brengt het tuig naar het politiecommissariaat in de Rue des Bons Enfants. Daar ontploft de bom. Vijf politieagenten sterven, een zesde overlijdt aan een hartaanval. Op 12 februari 1894 stapt hij om 9u ‘s morgens het bourgeoiscafé Terminus in Parijs binnen. Hij smijt de metalen pot vol explosieven naar omhoog. De bom gaat af, twintig mensen raken gewond en één overlijdt nadien aan z’n verwondingen. Het café zelf is een ruïne. Op 21 mei 1894 wordt Henry (op dat moment 21 jaar) vermoord op de guillotine.

(7) Severino Di Giovanni (1901 - 1931) - Di Giovanni werd in Italië geboren. Zijn rebellie begon op zeer jonge leeftijd. Vanaf 1921 sloot hij zich aan bij de anarchistische beweging. Toen Mussolini in 1922 aan de macht kwam, koos hij voor ballingschap in Argentinië. Daar bracht hij vanaf 1925 het Italiaanstalige blad Culmine uit, waarmee hij niet alleen agiteerde maar ook banden legde tussen verschillende anarchistische groepen in de regio en in de wereld. Di Giovanni propageerde de noodzaak van het gebruik van revolutionair geweld. Hij deed verschillende bomaanslagen en overvallen om het uitbrengen van boeken en Culmine te financieren. Hij trok ook de solidariteitsbeweging tegen de executie van Sacco en Vanzetti. Bij enkele acties vielen doden, waarop een deel van de anarchistische beweging hem afschreef. Na een vuurgevecht met de politie werd Di Giovanni gearresteerd. 24u later, op 1 februari 1931, werd hij geëxecuteerd.

Zie Severini Di Giovanni, Elephant Editions, London.

(8) Buenaventura Durruti (1896 - 1936) - Durruti wordt geboren in Spanje in een arbeidersfamilie. Vanaf 1913 werkt hij aan de draaibank en sluit zich aan bij de metaalarbeidersvakbond. Een jaar later wordt hij aangenomen als spoorwegarbeider. In 1917 roept de UGT (Algemene Arbeidersvakbond) op tot een algemene staking. De Spaanse regering zet het leger in om de staking te breken. 500 arbeiders worden vermoord of raken gewond, 2000 stakers worden opgesloten in de gevangenis. Durruti nam actief deel aan de staking als jonge saboteur/brandstichter. De vakbond brak alle banden met hem en andere kameraden, waarop ze werden ontslagen. Hij wordt gezocht en neemt de benen naar Frankrijk, in 1920 keert hij terug naar Barcelona. Samen met García Oliver, Francisco Ascaso en andere anarchisten vormen ze de groep Los Solidarios, die ondermeer repressailles organiseerden tegen bazen en aanvallen deden op banken. Zonder succes proberen leden van deze groep de Spaanse koning Alphonso XIII te doden. Op 1923 wordt de kardinaal van Saragossa Juan Soldevilla y Romero gedood als antwoord op de moord van de kameraad Salvador Seguí. Los Solidarios waren hierbij betrokken. Durruti en Oliver duiken onder in Argentinië, waar hij samen met andere kameraden ondermeer verschillende banken overvalt om de anarchistische beweging te financieren. Durriti keert terug naar Barcelona en sluit zich aan bij de CNT (anarcho-syndicalistische vakbond) en de FAI (Iberische anarchistische federatie). Tijdens de Spaanse Revolutie speelt hij een belangrijke rol in de coördinatie van de strijd tegen generaal Franco. In november 1936 laat Durruti zich overtuigen om Madrid te gaan ontzetten.Tijdens deze gevechten sterft Durruti aan een kogel. Het is nog steeds niet duidelijk of hij vermoord werd door de stalinisten, door een technisch defect, door een verdwaalde kogel,…

Voor Durruti’s aandeel in de Spaanse Revolutie, zie Migúel Amoros, Durruti dans le labyrinthe, Encyclopédie des Nuisances, Paris, 2006.

(9) Franciso Ascaso Budría (1901 - 1936) - Als baker en kelner sloot Ascaso zich aan bij de Spaanse FAI (Iberische Anarchistische Federatie) en één van haar gewapende groepen, Los Justicieros. In 1922 ging hij naar Barcelona en samen met ondermeer Buenaventura Durruti en García Oliver vormde hij de groep Los Solidarios (zie noot 5). In 1923 vluchtte hij samen met Durruti naar Latijns-Amerika waar ze samen actief waren in de anarchistische beweging en ondermeer bankovervallen deden. Toen hij terugkeerde naar Frankrijk, werd hij (samen met de anderen) beschuldigd van het plannen van de moordpoging op koning Alphonso XIII. Bij gebrek aan bewijzen werd hij vrijgesproken en het land uitgezet. Ascaso bleef echter clandestien in Frankrijk. In 1931 vertrok hij terug naar Spanje en organiseerde de groep Nosotros (anarchistische groep aan de marge van de FAI). De eerste vijf jaren van de Tweede Spaanse Republiek werden getekend door anarchistische opstanden waar hij actief aan deelnam. in 1932 werd hij aangehouden en gedeporteerd naar Bata en vervolgens naar de Canarische Eilanden. Kort daarop duikt hij echter opnieuw op in Sevilla, waar hij opnieuw gearresteerd wordt. In de eerste dagen van de strijd in Barcelona (aan de Atarazanaskazerne) na de mislukte coup van Franco wordt hij doodgeschoten.

(10) The Angry Brigade - Tussen 1970 en 1972 werd een hele reeks gewapende aanvallen in Groot-Britannië opgeëist onder deze naam. De aanvallen waren vooral gericht tegen banken, ambassades en de huizen van conservatieve parlementsleden. Slechts één keer raakte iemand licht gewond door een aanval van de Angry Brigade. Op 6 december 1972 werden vier kameraden veroordeeld tot 10 jaar gevangenis voor hun aandeel in de Angry Brigade.

Zie De Angry Brigade, communiqués en chronologie, anoniem, 2005 (verkrijgbaar via typemachine@no-log.org).

(11) ETA Euskadi Ta Askatasuna [Baskenland en Vrijheid] - Gewapende groepering gesticht in 1959. Met een revolutionair marxistisch ideeëngoed vermengd met Baskisch nationalisme bonden ze de strijd aan tegen het Franco-regime. In 1974 splitst de ETA zich in twee: de ETA militar en de ETA politico-militar. De splitsing had ondermeer, maar zeker niet uitsluitend, te maken met doelwitten die getroffen werden door aanslagen en de methodes die gebruikt werden om aan geld te geraken (afpersing onder het mom van revolutionaire belasting). In 1982 ontbindt de ETA politico-militar zich, terwijl de ETA militar zich alsmaar meer op een exlusief nationalistisch terrein begeeft.

(12) Op 25 april 1997 ontploft een bom aan het Palazzo Marino in Milaan. De hoofdingang raakt beschadigd en enkele ruiten sneuvelen. De pers en het gerecht spreken over poging tot doodslag. De verantwoordelijkheid wordt opgeëist door Azione Revoluzionaria Anarchica [Anarchistische Revolutionaire Actie]. De dagen daarop circuleert een vage foto met een beeld van een bewakingscamera die de omgeving rond het lokaal van het communistische radiostation Radio Populare overziet. Op de foto is een ‘postvrouw’ te zien die een brief deponeert waarin de aanslag wordt opgeëist. Er wordt een beloning van 10 miljoen lire uitgereikt aan eender wie de vrouw kan herkennen. Op 20 juni 1997 wordt de anarchiste Patrizia Cadeddu gearresteerd op beschuldiging de ‘postvrouw’ te zijn. Haar proces volgde een jaar later.

(13) ARA, zie noot 12.

(14) 5C - Onder de benaming Cinque C, ‘Contro il Capitale, il Carcere, i Carcerieri e le loro Celle’ [Tegen het kapitaal, de gevangenis, de cipiers en hun cellen] werden in december 2002 en juni 2003 in Italië verschillende acties gerealiseerd tegen ondermeer Spaanse doelwitten tegen het FIES-isolatieregime (bombrieven en explosieve aanvallen].

(15) Benjamin Tucker (1854 - 1939) - Tucker was door zijn bijdrages als uitgever en schrijver, één van de voornaamste Amerikaanse dragers van het individualistische anarchisme. Hij bracht ondermeer de anarchistische krant ‘Liberty’ uit waarin verschillende individualistische denkers aan bod kwamen, daarnaast vertaalde hij de eerste Engelstalige uitgave van ‘Wat is eigendom’ van Proudhon en ‘De enige en zijn eigendom’ van Max Stirner. Uiteindelijk komt het tot een breuk tussen het individualisme dat geïnspireerd werd door Stirner en de oude garde van jusnaturalisten onder invloed van Lysander Spooner. Beide tendensen waren het erover eens om autoriteit, wetgeving en de notie van ‘sociaal contract’ te verwerpen. Ze verschilden echter in de zin dat de jusnaturalisten een leven zonder dwang als een natuurlijk individueel recht zagen, terwijl het individualistische anarchisme van Stirner de keuze voor het individualisme eerder pragmatisch is, als beste manier om tegenover jezelf en de samenleving te staan.

(17) John Henry Mackay (1864 - 1933) - Aanhanger van Stirner, schreef deze individualistische anarchist de roman ‘The Anarchists’, wat aan het einde van de 19de eeuw een grote invloed kende.

(18) Luigi Galleani (1861 - 1931) - Tijdens zijn rechtenstudies in Turijn (die hij niet afmaakte) kwam Galleani in contact met anarchistische ideeën. Hij wijdde zich aan anarchistische propaganda en moest vluchten naar Frankrijk. Ook daar werd hij uitgewezen. Hij belandde in Zwitserland waar hij opnieuw voor zijn agitatie gedeporteerd werd. Terug in Italië werd hij veroordeeld tot 5 jaar gevangenis voor samenzwering. In 1900 ontsnapte hij uit de gevangenis Pantelleria en vluchtte naar Egypte, Londen en uiteindelijk naar de Verenigde Staten. Een beetje later werd hij alweer uitgewezen voor aanzetten tot geweld en opstand naar Canada (waar hij eveneens gedeporteerd werd). Terug in de Verenigde Staten, raakte hij bekend als een voorstander van de ‘propaganda van de daad’. Hij publiceerde het Italiaanstalige blad Cronaca Sovversiva (Subversieve Kroniek). In 1918, na vijftien jaar publicatie, werd het blad door de Sedition Act verboden. De Cronaca Sovversiva bevatte naast argumentaties van anarchistische ideeën ook vaak een lijst met adressen en gedetailleerde relaties van kapitalisten, zakenlui, stakingsbrekers,… Vele anarchisten omringden Galleani, waaronder Nicola Sacco en Bartolomeo Vanzetti die geëxecuteeraccurate d werden. De groep deed veel aan propaganda via de Cronaca en erg bekend werden ze door de uitgave van La Salute è in voi! [gezondheid zit in je], een handleiding voor het maken van bommen. Vanaf 1914 volgen de aanvallen in de Verenigde Staten elkaar aan een duizelingwekkend tempo op. Tientallen bomaanslagen tegen de politie, rechters, rechtbanken, zakenlui, kerken,… In 1917 trok de groep naar Mexico om deel te nemen aan de lang verwachte revolutie. Gedesillusioneerd keerden ze eind 1917 terug naar de VS om hun agitatie voort te zetten. Er volgen opnieuw verschillende bomaanslagen. Bij gebrek aan concrete bewijzen grijpt de Amerikaanse regering naar de Anarchist Act, die de deportatie toelaat van anarchisten en subversievelingen. Eind april 1919 werden ongeveer 30 bombrieven verstuurd naar verschillende politiekers, rechters, bankiers,… De meeste paketten werden op voorhand ontmanteld. Een dienstmeid van Senator Hardwick (een sponsor van de Anarchist Act) verloor haar handen toen ze het pakket opende. De bomaanslagen bleven onverminderd verdergaan, het antwoord was wat bekend werd als de Palmer Raids, honderden deportaties. In 1919 werd ook Galleani gedeporteerd naar Italië, waar hij wordt verbannen naar een eilandje voor de kust. Toen Mussolini aan de macht kwam, werd Galleani onder permanente bewaking gezet. Galleani stierf aan een hartaanval in 1931 op 70-jarige leeftijd.