Eén overtuiging blijft stevig verankerd in de geest van het menselijke wezen, ook al wordt die door de vele rampen die zich over hem uitstorten zwaar op de proef gesteld: dat de hele Geschiedenis een progressief traject volgt, een min of meer constant parcours, ook al is het niet met regelmaat. Als het waar is en dat lijkt het te zijn, dat we ertoe zijn gekomen om in de ruimte te reizen en uit de grotten te klauteren, dan kan de kwestie van de evolutie niet herleid worden tot een simpel meningsverschil. Vandaag is beter dan gisteren – en slechter dan morgen. Wat is dan het vertrekpunt geweest in deze onstuitbare wedren? In zijn studie over de evolutie van de menselijke vooruitgang van in de wildernis tot de beschaving, verdeelt één van de vaders van de culturele antropologie, L.H. Morgan, de geschiedenis van de mensheid in drie stadia: het primitieve stadium, het stadium van de barbarij en tenslotte dat van de beschaving. Morgan verdedigt dat de beschaving begonnen is met de uitvinding van een fonetisch alfabet en de verspreiding van het schrift. “In den beginne was er het Woord”, volgens de Bijbel. Het vertoog heeft de weg van de Mens vergemakkelijkt omdat het hem toelaat te veronderstellen, argumenteren, weerleggen, discussiëren, akkoord gaan, besluiten. Zonder het vertoog zou de toren van Babel van de menselijke gemeenschap nooit kunnen gebouwd zijn. En doorheen de overredende kracht van het woord toont de Rede zich. Zo wordt ze de techniek van de schepping en het beheer van de wereld, door ervoor te zorgen dat de menselijke wezens niet op elke hoek van de straat elkaars kop inslaan, maar erin slagen om op de best mogelijke manier die ze kunnen bedenken met elkaar opschieten. Zoals een Romeinse wijze zei, de Rede is het enige dat “ons onderscheidt van de beesten”.

 

Dante gebruikte dezelfde woordenschat om niet-rationele dieren aan te wijzen, zowel beesten als menselijke wezens: “het is evident dat leven als dieren – met dieren wil ik zeggen beesten – betekent te voelen en dat leven als mensen betekent de rede te gebruiken.” Ook mensen kunnen zich gedragen als “beesten” wanneer ze ervan afzien om de voorrechten van het menselijke wezen te gebruiken, die zijn hele grootheid uitmaken; volgens de Toscaanse dichter: de vrije wil en de rede. De filosofie leert ook dat de Mens verschilt van het dier omdat hij begiftigd is met de rede. Moest hij zich beperken tot de bevrediging van zijn fysiologische behoeften zou niets hem onderscheiden van de rest van de fauna en dan zou het leven op deze planeet er nog uitzien zoals in de prehistorie. Maar dat is niet het geval. En haar transformatie, haar evolutief proces, wordt gezien als een vooruitgang. De Mens loopt nu rechtop en daagt de hemel uit, terwijl de dieren de grond blijven afschuimen. Daarom denkt men dat dieren geleid worden door het Instinct – en dus zichzelf in stand proberen te houden en na te streven wat onmiddellijk voordelig is – gesitueerd in de laagte van de buik. Dat terwijl de mensen de Rede als gids hebben, die hen ertoe brengt om het juiste en het nuttige na te streven en die de hoogte van het hoofd als zetel heeft.

En de Rede, zo zeiden de Oude Grieken, is voor iedereen gemeenschappelijk en universeel. De Rede is dus Eén. Maar wie heeft haar? En vooral, wat gebeurt er als iemand koppig weigert haar te volgen omwille van andere redenen waarvan hij niet wil afzien ? Als de rede zich toont doorheen het vertoog, wat gebeurt er dan wanneer de woorden ons ontbreken om uit te drukken wat ons drijft? De wereld waarin we ons bevinden is een universum dat zo op zichzelf gesloten is; dat niet in staat is om te aanvaarden wat niet binnen haar cognitieve en normatieve schema’s past; dat wat haar ontsnapt niet kan tolereren en dus verbant naar het domein van de waanzin, de barbarij of de irrationele utopie.

 

Zelfs de sociale kritiek – niet alleen in haar theoretische uitdrukkingen, maar ook in haar praktische verwezenlijkingen – heeft haar eigen brutaliteit gekend. Een stadium waarin de strijd tegen de sociale orde, opgewekt door de ontvredenheid over een ellendige conditie, zich niet op gearticuleerde wijze uitte doorheen een projectmatige actie. Ze nam eerder de vorm van sporadische revoltes, zonder theoretische motivaties en uitsluitend gericht op onmiddellijke bevrediging. Met andere woorden, wanneer de emmer overliep, werd een blind geweld ontketend. En, voor zover ze in staat was om de vijand te identificeren, was ze evenwel niet in staat om haar eigen redenen uit te drukken. Dat was ook de reden waarom de situatie terug normaal werd eens de woede gekalmeerd was. En, op dezelfde manier als de menselijke geschiedenis, is het mogelijk om inzake sociale kritiek een moment aan te wijzen waar het instinct plaatsgemaakt heeft voor de rede.

In de eerste helft van de 19de eeuw vond de laatste grote ‘waanzinnige’ revolte (het luddisme) plaats en trad een politiek project ten tonele dat, ook al had het illustere voorgangers gekend, nood zou hebben aan de interventie van Marx en Engels om zich volledig te ontwikkelen. 1848 Was niet alleen het jaar van grote sociale omwentelingen over heel Europa, maar ook het jaar waarin het Manifest van de Communistische Partij het licht zag. Het verlangen om de wereld te veranderen kwam uit de grotten en schakelde veel van haar mystieke en idealistische connotaties uit die zo typerend waren voor de millenaristen en de utopische socialisten. Ze verworf een eigen rationaliteit en werd een sociale wetenschap. Het is niet voor niets dat Engels, in het voorwoord van het Manifest dat hij in 1888 voor de Engelse uitgave geschreven had, de radicale sociale bewegingen vóór 1848 omschreef als partisanen van “een soort ruw communisme, amper een schets, louter instinctief.”

De strijd voor de vrijheid, overtuigd van de ijdelheid van onbezonnen opwellingen van haat, ontwikkelt haar programma, haar strategie en begint te vechten voor de subversie van de hele maatschappij en haar heropbouw op andere bases. Het wetenschappelijke communisme wordt geboren, met al haar varianten, en ook de anarchistische beweging ziet het daglicht. Gedurende anderhalve eeuw hebben autoritaire communisten en anarchisten in de bewustwording de fumdamentele voorwaarde voor alle sociale verandering gezien. De autoritairen beweerden het bewustzijn van bovenaf doorheen hun politieke organisaties te kunnen opleggen aan het proletariaat, de anarchisten hebben geprobeerd om het spontaan te doen ontstaan doorheen de propaganda of het voorbeeld. Met dat doel werden miljoenen teksten verspreid – kranten, tijdschriften, boeken, brochures, pamfletten, affiches –, werden conferenties, betogingen, initiatieven georganiseerd, werden comités en verenigingen opgericht; zonder dan nog te praten over alle sociale strijden en individuele en collectieve acties die tegen de instellingen ondernomen werden. In het hart van elke revolutionair klopte heel wat meer dan een hoop. Er was de zekerheid dat deze activiteit vroeg of laat zou leiden tot de ontwaking van dit Bewustzijn bij de uitgebuitenen en zo eindelijk de Revolutie mogelijk zou maken. De rede van de Vrijheid – ook zij gezien als Eén, gemeenschappelijk van allen en universeel – zou dan de rede van de Macht vervangen die er zich de legitimiteit van aanmatigde.

We weten vandaag dat dit deterministische proces slechts een illusie was. De Geschiedenis gaat niet onvermijdelijk in welke richting dan ook. En wat er ook van zij, de macht is in het zadel gebleven. Hoewel er een tijd is geweest dat de uitgebuitenen zich betrokken voelden alleen al wanneer ze het woord ‘staking’ hoorden; hoewel ze in elke stad, dorp, fabriek of wijk samenkwamen omdat het leven zelf een collectief klasseleven was; hoewel jarenlang het leven van de onderdrukten ook het ter discussie stellen van de levensomstandigheden en de strijd omvatten; hoewel overal en ondanks de heterogeniteit van dit klassebewustzijn gediscussiëerd werd over de noodzaak om het kapitalisme te vernietigen, om een nieuwe samenleving zonder uitgebuitenen en zonder uitbuiters op te bouwen; toch is dat alles ontegenzegelijk verdwenen in de loop van de laatste decennia samen met het zo gevreesde ‘proletariaat’ – gezien als klasse, als visie op de wereld die tegenover die van het Kapitaal staat.

Dit is geen toeval. Het kapitaal heeft zich effectief ingespannen om een ideale maatschappij te bouwen waar de vijand niet meer bestaat, uitsluitend bevolkt door brave productieve burgers en, zo mogelijk, door humanoïden die in staat zijn om de maatschappij te reproduceren zonder vragen te stellen. Tegenover het gevaar dat de revolutionaire rede inhield, heeft een troep hovelingen – filosofen, kunstenaars, schrijvers, linguïsten, sociologen, psychoanalysten, geschiedschrijvers – er alles aan gedaan om alle betekenis te ontbinden. Het “einde van de Geschiedenis” zegt ons dat er geen toekomst meer is waarop we greep kunnen hebben; het ogenblik, die artificiële, abstracte zucht die losgekoppeld is van de tijd, wordt verheven tot de rang van hoogste waarde. In een tijd zonder substantie, bezwijkt de essentie onder de schijn, deinst de inhoud terug voor de leegte van de vorm, maakt de keuze plaats voor het automatisme, neemt het individu afstand van zijn eigen autonomie. Daarom zitten we nu te ploeteren in het overweldigende niets van de reclamepanelen die de Afwezigheid aantrekkelijk maken. De enige rede die overblijft, om te verzetten of te beheren, is de rede van de Staat, de enige die de klerken van het postmodernisme nooit hebben proberen in vraag stellen.

Zo heeft de overheersing preventief de redenen van de gerevolteerden uit de weg willen ruimen. En niet alleen de grote redenen – het Communisme en de Anarchie – maar ook de kleinere en meer eenvoudige, de redenen die het dagelijkse leven van elke uitgebuite mens verlevendigen door hem toe te laten niet niet te weten wat hij wilde en waarom hij dat wilde, waardoor hij in staat was om de rijke van de arme te onderscheiden, de flik van de gevangene, het staatsgeweld van het geweld van de rebel, de liefdadigheid van de solidariteit. Maar als het de bedoeling was om voor altijd komaf te maken met de rebellie dan is er dus iets misgelopen. Er blijven revoltes uitbreken. Deze revoltes zijn getekend door het feit dat hun uitbarsting niet voorafgegaan wordt door een zichtbare kwantitatieve voortgang, dat de emmer direct volloopt zonder voorafgaande grote deelstrijden. Hun vlam is niet de belofte van een toekomstige vrijheid, maar het bewustzijn van een huidge ellende die als ze niet economisch is, toch op z’n minst emotioneel is. De revolte heeft nu geen reden meer om vooruit te gaan, heeft geen eisen meer die ingewilligd moeten worden; ze ontbeert een precies en expliciet doel, ze ontwikkelt zelden iets voorstellends, iets pro-positief. Het vertrekpunt is een algemene negatie waarin economische, politieke, sociale en dagdagelijkse aspecten zich vermengen. De revolte kenmerkt zich nu door de gewelddadige en besliste actie van de opstandelingen die de straten innemen en gewelddadig botsen met alle organen van de Staat, maar ook onderling. We staan aan de vooravond van de burgeroorlog, we zitten al in de burgeroorlog.

Het feit zelf dat de revolte de vorm kan aannemen van een onvoorziene ontploffing verschaft haar een element van aanzienlijke kracht: het element van de verrassing. Het oude reformistische sociaaldemocratische arsenaal staat ontwapend tegenover de actie van de opstandelingen. Het syndicalisme is totaal niet in staat om erop te antwoorden en er het geweld van in te lijven. De sociale assistenten en alle bemiddelingsagenten van de Staat worden volledig voorbijgestoken. De afwezigheid van precieze eisen maakt hun werk van recuperatie nog zwaarder en er blijft hen niet veel anders over dan dat wat ze zonder aarzelen omschrijven als “het autisme van de opstandelingen” te kleineren. Maar de raadgevers des konings zijn niet de enige betrokkenen. Ook de revolutionairen staan erbuiten, bij verrassing genomen, afgesleten door jaren van herhalen en zichzelf herhalen dat de revolutie “niets te maken heeft met de ontploffing van een kruitvat.” Hoe redeneren met diegenen die geen redenen hebben? Hoe discussiëren met diegenen die geen woorden hebben? De revolte kan woest zijn, ze is niet in staat om onderscheiden te maken,die een analyse nodig hebben. Ieder van ons kan zich morgen bevinden in de situatie van de vrachtwagenbestuurder die tijdens de revolte van Los Angeles in 1992 in elkaar geramd en mishandeld werd met steen en vuur.

 

We hitsen ons min of meer kritisch bewustzijn op in een ijdele poging om de duistere nacht die ons vandaag omringt te verlichten. Alle teksten die we gelezen hebben, blijken onvoldoende te zijn en niet in staat om ons een draad te verschaffen die ons zou helpen uit dit labyrinth te geraken. En de dagelijkse gebeurtenissen die zich onder onze ogen afspelen kunnen we niet meer ontcijferen. Overal in de wereld blijven revoltes uitbreken, maar in onze handleidingen vinden we er geen sporen van terug. Wanneer we er dan toe komen om de slechte opstand van Albanië (1997) te denigreren en de goede revolte van Seattle (1999) te applaudiseren, volgens een rede die volgepropt zit met boekenwijsheden, doen we niets anders dan de haan in de fabel: we raden iedereen aan om op het rechte pad te blijven. Eindelijk een revolte zoals het hoort! Dat alle opstandelingen ter wereld er een voorbeeld aan nemen!

 

Zo tonen we nogmaals aan tot op welk punt de eis die door de revolutionaren doorheen de geschiedenis naar voren is geschoven bijna altijd een eis van het uitsluitend logische type was, het is te zeggen, van het normatieve type. En de norm, de rede die coherent is met zichzelf, doet er alles aan om de werkelijkheid te verplichten zich aan haar aan te passen. Maar de werkelijkheid ontvlucht haar omdat geen enkele ideologie in staat is om haar af te matten. Ondanks onze beste bedoelingen waarborgt niets dat de revolte van Seattle een model zal worden. Het lijkt er zelfs op dat de wind in een totaal andere richting waait.

Jarenlang hebben we de deugd van de Rede als enige gids van onze acties verdedigd en vandaag hebben we niets, of bijna niets, in onze handen. Op zoek naar een uitweg voor het absurde dat ons bestaan bedreigt, wordt het moeilijk om te weerstaan aan de verleiding om de dingen om te keren en ons te wenden naar wat over het algemeen beschouwd wordt als tegenpool van de rede: de passie. Alles welbeschouwd zijn er al individuen geweest die van de herontdekking van de passies één van de gevaarlijkste wapens om ten strijde te trekken tegen de wereld van autoriteit en geld gemaakt hebben. We kunnen in onze bibliotheken er de oude teksten van Bakoenin en Coeurderoy op napluizen, deze anarchisten van de voorbije eeuw die de “ontketening van de slechte passies” en de “revolutie van de Kozakken” geroemd hebben.

Laten we luisteren naar de explosieve stem van Coeurderoy: “Anarchistische revolutionairen, laten we het luidop zeggen: wij zien slechts hoop in de menselijke stortvloed; wij hebben slechts toekomst in de chaos; we ontwaren een uitweg alleen maar in een algemene oorlog die alle rassen vermengt, alle bestaande verhoudingen breekt en zo aan de heersende klassen de instrumenten van onderdrukking zal ontrukken waarmee ze de vrijheden schenden die met bloed betaald werden. Laten we een revolutie beginnen in de feiten, laten we haar als bloedtransfusie overbrengen naar de instellingen; dat ze ingeënt wordt door het zwaard in het organisme van de maatschappijen opdat men ze niet meer kan reanimeren! Dat de menselijke zee opkomt en overstroomt! Wanneer alle onterfden honger lijden, zal de eigendom geen heilige zaak meer zijn; in het wapengekletter zal het ijzer luider weergalmen dan het geld; wanneer ieder zal strijden voor zijn eigen zaak, zal niemand meer de nood voelen om vertegenwoordigd te worden; in de schoot van de verwarring van de talen zullen de advocaten, de journalisten, de dictators van de opinie hun woorden kwijtraken. Met haar stalen klauwen hakt de revolutie alle Gordiaanse knopen door; ze heeft geen verstandhouding met het Privilege, is zonder genade voor de hypocrisie, zonder angst in de gevechten, zonder remmen in de passies, vurig met haar minaars, onverbiddelijk met haar vijanden. Godverdomme! Laat haar dus haar werk doen en laten we haar lof bezingen zoals de zeeman de grillen van de zee, zijn minnares, bezingt!”

De chaos opeisen na jarenlang zinloos geprobeer om orde op zaken te stellen. De barbarij roemen na haar zo lang gelijkgesteld te hebben met het kapitalisme. Dat zou tegenstrijdig kunnen lijken, maar voelen we ons op deze manier niet veel dichter bij het doel?

Nochtans, als je er goed over nadenkt, is het vreemd dat om de these die wil dat de barbarij niet alleen is wat ons het meeste angst aanjaagt, maar ook een mogelijkheid waarop ingezet kan worden, naar voren te schuiven we beroep moeten doen op zulke voorgangers. Alsof we aanvoelen dat we de mist ingaan en het dus nodig achten om nieuwe verantwoordingen te vinden waarachter we onze twijfels en onzekerheden kunnen verbergen. Maar waartoe heeft het ons dan gediend om de diepgaande veranderingen van de sociale structuur te analyseren, de technologische herstructurering van het kapitaal uitvoerig te beschrijven, de atomisering van het productiesysteem bloot te leggen, akte te nemen van het einde van de grote ideologieën, de teloorgang van de betekenis in te dijken, te huilen over de reductie van de taal, enzovoort enzovoort? Redenering na redenering, analyse na analyse, citaat na citaat is misschien alles waarin we geslaagd zijn gewoon de oprichting van een zoveelste onoverkomelijke muur die ons zou beschermen, zo niet tegen de exterieure werkelijkheid, dan toch op z’n minst tegen onszelf.

 

Wannner we ons deze theses van een Bakoenin of een Coerderoy eigenmaken om de brandwonde van de teleurstelling die gepaard gaat met de ondergang van elke groot sociaal project te stelpen, zijn we in werkelijkheid slachtoffers van een groot bedrog dat door onszelf bedacht werd. We nemen niet voldoende in overweging dat deze anarchisten niet onze tijdsgenoten zijn, dat ze de val van de Berlijnse Muur niet meegemaakt hebben, dat ze het internettijdperk niet beleefd hebben. We stellen opnieuw hun ideeën voor, maar vermijden na te denken over de redenen die hen ertoe gebracht hebben – in een historische context die totaal verschillend is van de onze – om hun hoop te zetten op een radicale sociale verandering die niet geschiedt doorheen een aansluiting bij een ideaal programma, maar doorheen de wilde onderbreking door de meest obscure krachten van het menselijke wezen. Zo kunnen we ontlopen om onszelf al té veel vragen te stellen over waarom – zoals Coerderoy zei – “de sociale revolutie niet gevoerd kan worden door een partieel initatief, langs een eenvoudige weg, langs het Goede. Het is noodzakelijk dat de Mensheid zich bevrijdt door een algemene revolte, doorheen het Kwade.”

Dan is het beter om de oude zekerheden nieuwe kleren te geven dan ze weg te smijten. Beter zichzelf bekijken in een spiegel die het beeld van een beschaafd individu weerkaatst, terwijl je beseft dat er binnenin een vrije en wilde barbaar sluimert, die slechts op een geschikte gelegenheid wacht om naar buiten te stormen. Als we geen geloof meer kunnen hechten aan de deugdelijkheid van de vooruitgang, dan is het beter slechts te zweren op de authentieke en spontane natuur van het individu waarop de beschaving in de loop van de eeuwen haar vulgaire sociale normen gedrukt heeft. Maar zit ook daar niet nog een ideologische projectie verscholen, een soort van geactualiseerde versie van de stralende zon van de toekomst die vroeg of laat als bij toverslag zal opkomen van achter de heuveltoppen? En het probleem bestaat niet alleen uit de vraag of er nog een menselijke natuur bestaat die niet besmet is door de televisie die we zouden kunnen herontdekken, of het nog mogelijk is om de onbewuste mens gezond te maken na de vergiftiging van het Kapitaal.

 

In feite en ondanks de schijn, zijn de theses van Bakoenin en Coerderoy de vrucht van een volkomen logische redenering. Het te verwezenlijken doel bepaalt de te gebruiken middelen. Als ons doel zou zijn om de speelkaarten opnieuw te verdelen, dan zouden de te gebruiken middelen makkelijk kunnen steunen op rationele argumenten. Ieder kan op zijn beurt de bank zijn. Maar als ons doel is om het spel zelf wandelen te sturen, met al haar regels, haar kaarten en haar spelers die eraan deelnemen, wel, dan staan de zaken er anders voor. Anders gezegd, als onze verlangens zich zouden beperken tot de vervanging van een heersende klasse, tot de herstelling van sectoren die momenteel buiten gebruik zijn, tot een verlaging van de prijzen, tot een vermindering van de belastingen, tot een betere verluchting van de gevangeniscellen en tot andere dingen van die soort, dan zouden we binnen het domein van de redelijke mogelijkheden blijven. Als we daarentegen komaf willen maken met de wereld zoals we die kennen en bijgevolg binnentreden in een totaal fantastische wereld die nog ingebeeld moet worden, dan staan we tegenover een project dat als onmogelijk, buitengewoon, bovenmenselijk beschouwd wordt, dat onmogelijke, buitengewone en bovenmenselijke middelen eist om verwezenlijkt te worden. Een revolte die afgewogen wordt op de weegschaal van het gemak, met de ogen strak gericht op de voor’s en tegen’s van elke stap, is bij voorbaat verloren omdat ze slechts tot op een bepaald punt kan geraken om daarna te stoppen. Vanuit het standpunt van de logica is het altijd beter om een compromis te zoeken dan te vechten. Het is niet redelijk voor een uitgebuitene om te rebelleren tegen de maatschappij, omdat hij zal verpletterd worden. De barricade kan zo haar charmes hebben, maar het is nutteloos te verhullen dat velen er de dood zullen vinden. En niemand weet bij voorbaat in welke buik de kogel zal doordringen.

De enige bondgenoten die dus overblijven zijn de passies, die vuige passies waarmee alles mogelijk is, zelfs het onmogelijke. Bakoenin en Coerderoy hadden dat begrepen. Je kan geen revolutie voeren met het gezond verstand. Alleen de passie is in staat om de menselijke geest te doen omwentelen, haar te brengen naar ondenkbare doelen, haar te bewapenen met een onoverwinnelijke kracht. Alleen individuen die “hun hoofd zijn kwijtgeraakt”, waarover de rede geen enkele controle meer uitoefent, zijn in staat om de uitzonderlijke ondernemingen te verwezenlijken die nodig zijn voor de vernietiging van een eeuwenoude autoriteit. Je ziet het al, het gaat er niet om zo veel mogelijk mensen te bekeren tot een ideaal dat als rechtvaardig gezien wordt, maar om hen in vuur en vlam te zetten: zoals de oude anarchist maar al te graag bleef herhalen: “het is eerder gangbaar dat het volk dezelfde kenmerken heeft als steenkool: een hinderlijke en gore massa wanneer ze niet aangestoken is; stralend en hartstochtelijk wanneer ze brandt.”

Maar de hitte van de passies duurt niet lang, ze is voorbijgaand, net zoals de huidige revoltes. Het is een dronkenschap die je voorbij jezelf brengt, maar die de volgende morgen reeds verteerd is. We kunnen daaruit afleiden dat indien de rede alleen niet in staat is om ons naar de vrijheid te brengen, hetzelfde ook opgaat voor de passie alleen. Bovendien heeft niemand dat trouwens ooit beweerd. Hier staan we tegenover de gevolgen van een misverstand dat ontstaat wanneer men een zogenaaamd irrationele passie diametraal tegenover een zogenaamd koude rede stelt; wat een antithese genereert die in de werkelijkheid niet bestaat. Omdat de passie, verre van overhaast en niet overdacht, heel goed in staat is om de tijd te nemen en zich een perspectief te verschaffen om haar doel te bereiken. Net zoals de acrobatieën van de rede meestal slechts dienen om a posteriori de vrucht van onze passies te verantwoorden. Niets beter dan het werk van de Sade, met zijn permanente ontketening van orgiastische scènes en filosofische redeneringen, heeft aangetoond tot op welk punt logica en passie elkaar aanvullen, elkaar wederzijds doordringen en elkaar wederzijds intomen. Het kompas en de wind zijn allebei onontbeerlijk. Wat de reis die we ondernemen ook moge zijn, we kunnen niet zonder het ene, noch zonder het andere. Daarom riep Bakoenin zeker de furie in, maar sprak hij ook over de noodzaak van een “onzichtbare stuurder”. Vandaag is de kwestie eerder dat het niet mogelijk is om een storm te sturen. We kunnen haar slechts verduren.

Er bestaat niet alleen maar de politieke en economische mens die bezorgd is om de stabiliteit van de kies- en koopwarenmarkt, die in het krijt treedt met de storm, met de chaos en de oorspronkelijke krachten van de barbarij. Er bestaat ook en vooral de ethische mens. De sociale normen verwerpen, zich overleveren aan de instincten betekent terugvallen in de duisternis van de wildernis tot zelfs het reanimeren van de gruwelen van de oorspronkelijke horde. De beschaving kan voor hem slechts Rede, Orde, Wet zijn, en niet alleen diegene die afkondigd worden door de Staat. De kameraden van Bakoenin in Lyon hebben het niet nagelaten hem dat te verwijten. Eén van hen herinnerde zich hoe de verschillen tussen hen zichtbaar geworden waren, waarvan “de voornaamste oorzaak de grote theorie van Bakoenin was over de noodzaak van alle passies, van alle begeertes, van alle woedes van het revolterende volk die zich uiten en vrijelijk, ontketend, zonder muilkorf grommen.” Er was een kameraad in het bijzonder die “geen goed oog had op deze mogelijke stortvloed van geweld van het menselijke beest” en die “alle soorten misdaden en afgrijselijke daden die aan de revolutie een sinister gelaat zouden geven, die de grootheid van de idee zouden bedelven onder de brutaliteit van de instincten door in opstand te komen tegen allen die de liefde voor de grote dingen nauw aan het hart ligt en wiens bewustzijn het begrip van het rechtvaardige en het goede omvat.” Hoe is het mogelijk – zo vroeg hij zich af – “dat de mensen die de idee van de toekomst vertegenwoordigen het recht kunnen hebben om het te besmeuren door contact met de meest antieke barbarijen, barbarijen die zelfs de meest elementaire beschavingen probeerden te remmen?”

De opmerkingen van deze kameraad van Bakoenin zijn veel langer meegegaan dan de theses van de Russische revolutionair. Bewijs daarvan is de vergetelheid waarnaar Bakoenins theses verbannen zijn, net zoals die van Coeurderoy. De barbarij kan de poort naar de vrijheid niet openen, zo brachten deze ethische mensen in herinneringen die grotendeels dezelfde waren die op andere gelegenheden gezegd hebben dat de oorlog vrede produceert, dat de rijke de arme verdedigt, dat de dwang de gelijkheid waarborgt. Maar wat kan er de poort naar de vrijheid openen? Misschien een uitbreiding van de markten? Een verhoging van het aantal partijen? Een versterking van de ordetroepen? Een betere scholing? Een algemene staking ? Een revolutionaire organisatie met miljoenen leden ? De ontwikkeling van de productiekrachten ? En waarom ook niet, als men, alles welbeschouwd, het deterministische mechanisme wil respecteren dat beschouwd wordt als de motor van de geschiedenis? Het is een mystificatie om een situatie van anomie – het is te zeggen, van afwezigheid of grote verzwakking van de normen die het gedrag van de individuen regelen – af te schilderen met de meest sombere kleuren. Dàt er in het individu een monster verscholen zit dat bereid is om onschuldigen te massacreren is nog te bewijzen. In werkelijkheid gaat het alleen maar over een verspreide hypothese – die zowel bevestigd als ontkracht wordt door de historische ervaring – die niet ten goede komt aan diegenen die de regels opstellen en opleggen. En zelfs als dit het geval zou zijn, zouden we dan a priori kunnen vastleggen welke richting een situatie van anomie zal uitgaan?

Een zeeman die de “grillen van de zee” bezingt, gaat waarschijnlijk niet de schoonheid van de schipbreuk prijzen die ermee gepaard gaat. Op dezelfde wijze betekent het erkennen van de rol die de passies spelen in elk proces van sociale verandering niet de apologie te maken van de verkrachting, het bloedbad of de lynchage. Elke revolutie heeft haar excessen gekend, het is zinloos dat te verzwijgen. Maar dat betekent niet dat men afziet van een revolutie uit angst dat die dingen zouden gebeuren, zoals de zogenaamde brave zielen altijd beweerd hebben, noch dat men er lustig aan deelneemt. Wanneer ook het volk haar slechte passies zal ontketenen die al zo lang onderdrukt worden, zullen de revolutionairen maar moeilijk aan haar zijde kunnen staan. Het is in feite erg denkbaar dat ze heel wat andere dingen zullen te doen hebben dan zich thuis in te barricaderen of zich te verliezen in de brullende branding. Zelfs in het midden van de storm houdt de zeeman die weet waar hij heen wil gaan altijd een oog gericht op het kompas en een hand op het roer. Hij behoudt in zijn hart de hoop om zo veel mogelijk de kracht van het water te kunnen gebruiken om tot op zijn bestemming te geraken en zijn bootje voorbereid te hebben opdat het de schok van de vloedgolf doorstaat. Zonder enige zekerheid zich erdoor te slaan, uiteraard, maar eveneens zonder er op voorhand van af te zien.

De bedenkingen van Bakoenin en Coeurderoy – die sommigen zouden omschrijven als meta-historisch en die, zoals we gezien hebben, niet veel consensus onder revolutionairen bijeengescharreld hebben – vinden een vreemde ondersteuning in de conclusies waartoe sommige bestudeerders van het menselijk gedrag gekomen zijn. Wanneer Bakoenin praat over de revolutie als een feest waar de deelnemers ten prooi vallen aan dronkenschap (“de enen gegrepen door een waanzinnige terreur, de anderen door waanzinnige extases”) en waar “de hele wereld ondersteboven gekeerd wordt; het ongelooflijke is vertrouwd geworden, het onmogelijke mogelijk en het mogelijke en het vertrouwde dwaas”, dan moet dat in letterlijke betekenis van het woord begrepen worden.

In zijn essay dat de betekenis analyseert die het feest in de verschillende types van menselijke samenlevingen gekregen heeft, praat Roger Caillois bijvoorbeeld over de “besmetting met een euforie... die aanspoort om zich zonder controle over te leveren aan de meest irrationele impulsen.” Deze Franse studieman beschrijft het feest als een “periodieke ontploffing” en legt uit hoe het “als een andere wereld aan het individu verschijnt, waar hij zich gesteund en veranderd voelt door krachten die hem te boven gaan.” Haar doel is om “de schepping van de wereld te herbeginnen”. “De kosmos is voortgekomen uit de chaos,” schrijft Callois, die zegt dat het menselijke wezen met nostalgie terugblikt naar een wereld die de zware noodzaak van de arbeid niet kende en waar de verlangens verwezenlijkt werden zonder dat ze verminkt werden door één of ander sociaal verbod. De Gouden Eeuw beantwoordt aan dit denkbeeld van een wereld zonder oorlog en commercie, zonder slavernij en privé-eigendom. “Maar deze wereld van licht, van serene vreugde, van een makkelijk en gelukkig leven is tegelijkertijd een wereld van duisternis en gruwelen... de eeuw van uitbundige en losbandige scheppingen, van monsterlijke en excessieve verwezenlijkingen.”

De actualiteit van de barbarij, als we het zo willen noemen, zit in het feit dat ze ons niet uitnodigt om te massacreren, te folteren of te kelen, maar evenmin om ons een gelijke en gelukkige maatschappij in te beelden. In de ontploffing van haar razernijen stelt de barbarij ons voor om moedig het gevaarlijke deel, ook het ontoelaatbare en anti-sociale, van onszelf te aanvaarden. Vanaf onze geboorte worden we ondergedompeld in een sociaal ethisch-chirurgisch systeem dat erop gericht is om op ons een maximaal aantal amputaties uit te voeren in naam van een maximum aan orde. Door de barbarij te tarten, doen we niets anders dan antwoorden op de fundamentele kwestie van onze heelheid.

 

De wereld waarin we leven is een gevangenis waarvan de vleugels Arbeid, Geld, Koopwaar noemen en waar het wandeluurtje bestaat uit de zomervakantie. We worden geboren en hebben altijd geleefd in dit gevangenisuniversum. Het is dus alles wat we kennen. Het is tegelijkertijd onze nachtmerrie en onze veiligheid. En toch. Zoals iedere gevangene weet, heeft ons hart duizend en nogmaals duizend keren de stappen geteld die ons scheiden van de muur, om vervolgens de meters baksteen te tellen die we moeten beklimmen. Zoals elke gevangene weet, heeft onze blik duizend en nogmaals duizend keren die subtiele horizonlijn afgespeurd die de prikkeldraad scheidt van de hemel, om ons vervolgens de vormen en kleuren die we in de verte zien in te beelden. Maar wat er achter die muur is, weten we niet. Misschien een prachtig landschap. Misschien een gevaarlijke jungle. Misschien de twee. Elk gissing daarover is slechts een leugen. De vrijheid is er zeker, wat die ook moge zijn. Eenmaal veroverd ligt het aan ons om die te weten vrijwaren en ervan te genieten. Het ligt ook aan ons om er de voorkeur aan te geven ervan af te zien, maar niet voordat we haar geproefd hebben.

Vandaag is meer dan ooit de tijd van de minachting. Het is waanzin om te denken dat je kan ontsnappen uit het dagelijkse leven. En dan nog, een solitaire ontsnapte zou uiteindelijk toch maar een triestig leven hebben. De gevangenis willen vernietigen om iedereen te bevrijden is een barbarij. Met welk recht zouden we ons mengen in het leven van anderen? En toch. Toch is er dat punt waar de wanhoop en benauwdheid slechts over onvolledige en voorlopige perspectieven te beschikken ontsporen. Waar beide omvergeworpen worden in de vastberadenheid zichzelf te zijn, een individu; in de identificatie van de middelen en de doelen en in het baseren van de soevereiniteit van de revolte op het niets.Wanneer we op dat punt zullen aanbelanden, voor zover dat al niet het geval is, zullen we dan weten wat te doen? Of zullen we gewoon rechtsomkeer maken om terug te gaan naar wat we maar al te goed kennen?

 

Dominique Miséin

 

 

Vertaald uit Diavolo in corpo, n°2,

Turijn (Italië), mei 2000