Tijd is geld. Als we al het geld in deze wereld zouden overleveren aan een nietsontziende vlammenzee, zou de tijd dan stil komen te staan? Zou alles terstond verstenen en een eeuwigheid onveranderlijk de wind trotseren? Of zou alles tot as vergaan en na een kwestie van seconden alle richtingen worden uitgeblazen en onzichtbaar worden?

Of, of zou alles net zodanig in beweging komen dat de tijd er geen vat meer op krijgt, en slechts machteloos kan toekijken hoe alles aan haar voorbijgaat…

Leven is vechten. Gek, hoeveel mensen het hiermee eens zullen zijn, terwijl iedereen er zonder twijfel een andere betekenis aan geeft. En toch, de wekker wekt en katapulteert ons in de ring, we proberen het ons te herinneren, maar weten eigenlijk niet meer of we hem tussendoor ooit verlaten hebben. Vechten met de tijd. De gedachte te kunnen winnen houdt ons op de mat, hoe lelijk het schouwspel ook wordt. De regels liggen vast, en iedereen die om regels geeft beseft dat uithoudingsvermogen de grootste troef is.

De arbeider of bediende weet dat de klok tikt, dat de verdeling verre van gelijk is, maar dat als ze lang genoeg de tijd binnen de vier muren van een kantoor of fabriek uitzitten, de rest van de tijd de hunne zal zijn. Pijnlijk, er werden net weer enkele jaren van afgeknabbeld, het uithoudingsvermogen wordt wederom op de proef gesteld. Ook voor de werkloze tikt de klok, maar hem kan het niet deren want hij neemt z’n tijd, of, hij zakt dieper en dieper weg omdat hij niet weet wat hij aanmoet met al die tijd, die hij liefst zo snel mogelijk wil teruggeven aan een baas of bedrijf. De baas houdt van de tijd. Hij ziet de evolutie op z’n bankrekening en het einde van de maand boezemt hem geen angst in. Al wordt z’n slaap af en toe verstoord door werknemers die tijd van hem opeisen voor zichzelf door sabotage en staking.

En dan zijn er diegenen die zich voor altijd willen vrijvechten. Zij kijken om zich heen en stelen tijd waar ze maar kunnen, door er almaar datgene mee te doen wat net niet de bedoeling was, door aan te vallen wat deze tijd onbeweeglijk maakt en toch door onze vingers doet glippen.

 

De wereld van ijzeren mechanismes en steenkoude verlangens weet de tijd steeds handiger te begoochelen en in dienst te stellen van haar noodzakelijke ritme. Ons in dienst te stellen van zijn noodzakelijke ritme. En zo barsten de wegen en treinen vooral ‘s morgens vroeg en ‘s avonds laat, van al diegenen die hun race tegen de tijd met hun leven betalen. Zonder te beseffen dat de tijd al gewonnen heeft, altijd zal blijven winnen, zolang hij wegtikt in dienst van deze wereld. En nog wordt de troostprijs algemeen verward met de hoofdprijs, en gaat iedereen naar huis met de gedachte dat ze tijd hebben gewonnen. Zijn ziekelijke aanbidding kan ons echter enkel bewijzen dat hij nooit lang écht van ons is. Zelfs voor diegenen die erin slagen hem bij momenten werkelijk buit te maken op zijn gewoonlijke bewakers blijft hij een onverslagen vijand. Voor diegenen die tegen hun wil in voor deze veroveringstochten geen tijd vinden blijft hij een onbestreden vijand, een uitmuntende heerser.

Maar wat als we niet langer willen uitstellen te voelen hoe het voelt zonder het gewicht van de tijd op onze schouders? Wat een lieve lust het zou zijn om alle uurwerken aan diggelen te slaan om er nooit meer naar om te kijken? Wat een onbeschrijfelijk feest, bijna niet te vatten, om in één klap alle tijd van het alledaagse en haar meesters te onteigenen? Niet om de tijd terug te draaien, of tot stilstand te brengen, maar om haar definitief van haar heerschappij te vervreemden, en haar dan te vergeten…

 

Verschenen in Salto, subversie en anarchie, n°1, mei 2012 (Brussel)