Een menselijk wezen opsluiten op enkele vierkante meters gedurende maanden en jaren. Hem controleren, bespieden, vernederen, onthouden van zijn zintuiglijke ervaringen. De gevangenis is onbetwistbaar een vorm van folter.

En nochtans, ondanks de gruwel van de folter, kan de maatschappij niet zonder gevangenissen. Beter, we zouden kunnen zeggen dat de gevangenis niet simpelweg een uitvloeisel is van de Staat die “afwijkende”, niet-conforme, overbodige of ongewenste menselijke wezens wilt onderdrukken en/of isoleren. Ze is daarentegen een organisch onderdeel van de maatschappij.

Als we kijken naar de evolutie der dingen zouden we kunnen zeggen dat de gevangenis geen uitbreiding is van de maatschappij, maar dat de maatschappij een uitbreiding is van de gevangenis. Anders gezegd, de hele maatschappij is een gevangenis waar de strafinrichting slechts het meest evidente en brutale aspect is van een systeem dat ons allen medeplichtig en slachtoffer maakt, allen opgesloten.

Deze tekst is een korte reis binnen de “wijken en afdelingen” van onze wereld, een reis die niet pretendeert om het onderwerp uit te putten, maar die de verantwoordelijkheden wil aftekenen want zoals al verschillende keren gezegd werd: onrechtvaardigheid heeft een naam, een gezicht en een adres.

Het abolitionisme

De afschaffing van de gevangenis is volstrekt ondenkbaar zonder de afschaffing, of beter, de vernietiging van de huidige sociale relaties. Diegenen die nog de mogelijkheid verdedigen om de folter van de opsluiting te verwijderen binnen deze wereld begaan dus een grove vergissing en vervullen – zelfs als we, in zekere gevallen, hun oprechtheid kunnen erkennen – een openlijk conservatief oeuvre.

Het staatsgebruik van de opsluiting verwijderen met als argument dat de gevangenis niet altijd bestaan heeft (het is zelfs een tamelijk recente uitvinding) leidt, in het beste geval, tot niets. En in het slechtste geval, zoals dat te vaak gebeurt, leidt het tot het formuleren van theses die de “afwijkende” zouden willen reintegreren in de maatschappij met alternatieve dwangmaatregelen. In de realiteit komt dat erop neer de gevangenis te overstijgen met een gedwongen “aanpassing” van het individu door hem te integreren in een proces van culturele, morele en intellectuele heropvoeding. Dat wil dus zeggen door definitief komaf te maken met de vrije wil. In die zin heeft de moderne Staat reeds meerdere stappen vooruit gezet en is het zeker niet nodig dat we hem helpen met één of andere vorm van abolitionistisch democratisme. De vergeetputten, de leren gordel en de systematische lijfstraffen (ook al zijn ze niet helemaal verdwenen) hebben plaats gelaten voor meer subtiele dwangmethodes waarvan het doel, naast de boetedoening van het lichaam, ook de vernietiging van de geest is. Beroep doen op de psychiatrisering van de geïsoleerden, de “resocialisering” doorheen het sociaal werk, de delegatie van de controle aan de welzijnszorg, de technologische vondsten zoals de elektronische enkelband zijn allemaal toepassingen die de vijandigheden proberen te breken en van de “afwijkende” zijn eigen flik maken. Met dit zoveelste dwangmiddel van de macht zien we meer dan ooit tot op welk punt de muren van de gevangenissen de hele maatschappij bevatten.

Als we de gevangenissen begrijpen als een veralgemening van de straf op het niveau van industriële concentratie worden ze de uitdrukking van een specifiek politiek en economisch systeem en zijn dus niet onvermijdelijk. Op het moment dat zijn evolutie de straf zal moeten aanpassen aan nieuwe omstandigheden en politieke en economische noden zal de overheersing niet twijfelen om de gevangenis te overstijgen. De mens heeft zich immers niet bevrijd van de slavernij, de lijfstraffen en de galgen; het was eerder de politiek die haar dwang- en strafmiddelen heeft aangepast aan de (ideologische en commerciële) eisen van de productie. De gevangenis, als de muren en de tralies, komt zo tot uiting met de industriële revolutie, wijzigt wanneer die voorbij gestreefd wordt en blijft zelfs denkbaar wanneer ze opnieuw wordt overstegen en/of verandert in de toekomst.

Dat alles betekent nochtans niet dat de gevangenis, deze keer begrepen als maatschappij en politieke noodzaak (van opsluiting en controle) verdwijnt. Zoals we zagen doorheen de geschiedenis neigen de mazen van de dwang daarentegen zelfs nauwer te worden naarmate het verschijnsel van “dwang” vager en minder tastbaar wordt.

De vernietiging van de gevangenis

Als we dus vertrekken van het uitgangspunt dat de bak inherent is aan deze maatschappij en dat het huidige systeem van overheersing er zich op dit moment niet van kan scheiden, lijkt het evident om de vernietiging van de gevangenissen te willen, wat samen gaat met de vernietiging van de huidige sociale verhoudingen. In twee woorden: om tegen de gevangenis te zijn, moet je onvermijdelijk revolutionair zijn. Deze stelling kan wat banaal en absoluut lijken, maar in de realiteit toont ze goed aan wat de limieten, of beter, de voornaamste limiet is van de verschillende strijden die ondernomen worden tegen de gevangenissen. Denken mensen die geen revolutionaire visie hebben te betrekken bij een strijd tegen het bestaan van gevangenissen is zoals hen denken te betrekken bij een gevecht dat het elimineren van geld inhoudt. Het lijkt duidelijk te zijn dat je, met zo’n doel voor ogen, de deelstrijd moet overstijgen om tot een visie en een kritiek van de totaliteit van het bestaande te komen.

De argeloosheid van verscheidene strijden tegen de gevangenis hebben er daarentegen vaak toe geleid deze kwestie te behandelen als iets dat op zichzelf staat, iets dat toegevoegd wordt aan de overheersing, en niet als één van haar pilaren. Het probleem is dat de gevangenis noch een stortplaats noch een autosnelweg is waarbij het denkbaar zou zijn dat er zich een oppositie ontwikkelt die binnen de overheersing blijft.

De inspanning zou dan niet meer moeten gericht worden op het sensibiliseren van mensen over een onderwerp dat ofwel de revolutionaire kritiek, ofwel de simpele “solidaire” steun aanneemt, maar eerder aanwijst dat de gevangenis de zaak van iedereen is omdat ze overal is. In twee woorden, we zouden vooral moeten handelen om de scheidingen in de praktijk te overstijgen tussen de gevangenis begrepen als de muren en de tralies en de sociale gevangenis als het geheel van structuren en verhoudingen.

Eventuele “reiskameraden” die we zouden kunnen ontmoeten op weg zullen zeker geen revolutionairen worden door het horen van onze preek tegen de bak, maar zouden daarentegen misschien onze medeplichtigen kunnen worden als gevangenen in revolte tegen een gevangenismaatschappij die ons allen onderdrukt.

De aantijging van de miserie

De huidige economische omstandigheden en de autoritaire wending van de regeringen zorgen ervoor dat alle armen mogelijke “prooien” van de gevangenissen zijn. De oude spreuk die zei “je hebt een fout begaan, je betaalt”, hoewel ze aanwezig blijft in de ideologie van eender welke afgestompte burger, is in de feiten ver voorbijgestreeft: niet enkel de keuze van de extra-legaliteit of de illegaliteit bepaalt de fout, maar vooral de simpele klasseconditie. De wetgevende klemmen die elke dag meer aangespand worden op de huid van de armen tonen duidelijk dat de armoede veroordeeld en vervolgd wordt en niet de daad op zich. Naarmate de miserie verspreidt, worden alsmaar meer handelingen in de strafwetboeken neergeschreven, tot op het punt dat het evident is, zelfs voor de meest blinde en optimistische uitgebuite, dat de gevangenistralies vroeg of laat ook achter hem zullen sluiten.

In de huidige maatschappij is de figuur van de crimineel aan het verdwijnen en maakt hij plaats voor de schuldige. Daarom zijn wij allen, inwoners van de gevangenismaatschappij, afwisselend bestemd om weg te rotten achter prikkeldraad: of het nu om een arresthuis, een gesloten centrum, een psychiatrische instelling of een vluchtelingenkamp gaat.

In deze logica is het dus niet erg paradoxaal om te zien dat bij het oplaaien van geweld, symptoom van de planetaire burgeroorlog, niet zozeer het geweld wordt achtervolgd (vanaf het moment dat ze geen bedreiging is voor het status quo, maar eerder haar slagader), maar eerder het simpele feit om te bestaan of te zijn. Laten we het herhalen, de mensen worden gestraft, opgesloten –en vaak afgemaakt– omdat ze arm en/of overbodig zijn voor de productieve en commerciële werking, en niet omdat ze door extra-legaal te handelen de facto een bedreiging zouden uitmaken.

Het is dus geen toeval dat het dagelijkse leven binnen de gevangenissen in de sociale relaties tussen gevangenen, tussen cipiers, tussen bestuurders en in de interactie tussen hen allemaal, niet zozeer berust op de kracht van de dwang, maar eerder op de nieuwe samenstelling –in miniatuur en overduidelijk– van dezelfde vervreemde sociale relaties die beleefd worden buiten de tralies.

De reproductie van de verhoudingen

De stompzinnigheid van de ridders van de “mensenrechten” ligt in de stelling dat de opsluiting op zich een verergering van het gedrag van de individuen die opnieuw vrijgelaten worden met zich meedraagt. Het spreekwoord gaat dat de gevangenis een school is van geweld en afstomping van menselijke wezens. Doorheen deze simpele beschouwingen zien we duidelijk wat de morbide link is die deze rechtgeschapen “goede zielen” onderhouden met het systeem dat ons omringt.

Het is niet het geweld van de gevangenis die in de maatschappij binnenkomt, maar eerder het omgekeerde: het hiërarchisch systeem, de machtsmisbruiken, het machisme en de volgzaamheid in de verhoudingen tussen gevangenen zijn dezelfde verhoudingen die ieder van ons in zich draagt binnen de gevangenismaatschappij. De gevangenis reflecteert wat er buiten is en niet omgekeerd. Als de oorzaken van de vervreemde verhoudingen moeten gezocht worden in de gevangenis, is deze gevangenis alles, de totaliteit van het bestaande en de wezens die besmet zijn door de opsluiting.

Morale en opvoedingsgevangenissen

Als we onder gevangenis de dwang begrijpen van de lichamen en de geesten, de vervreemding van en doorheen zintuiglijke ervaringen, de opgelegde hiërarchie en de verplichte onderwerping aan de (morale, juridische en gedrags-) wetten, wordt het evident dat het overleven waartoe we veroordeeld worden zich afspeelt binnen een gevangenis die geen buiten voorziet.

Vanaf hun jongste leeftijd beginnen de “beschaafde mensen” hun straf uit te zitten binnen de gevangenismaatschappij en worden zo gewend aan de opsluiting als norm. De zogenaamde opvoeding binnen familiale en schoolstructuren is alleen maar het begin van een levenslang dat ons beurtelings gevangenen en cipiers maakt van de reproductie van de opsluitingsideologie. De passieve aanvaarding van de conditie van gevangene beroept zich immers op de norm en de ideologie: van kleins af aan leert het individu bijna onmiddellijk de onderwerping (ideologisch respect genoemd ook al draagt ze geen enkele basis van wederkerigheid in zich) tegen autoriteit en hiërarchiën. De relatie met de vader, de ouders, de leerkrachten of de priester komt er niet “natuurlijk” door keuze en wil, maar is een kwestie van verplichting. Binnen dergelijke verhoudingen heeft het gedrag van de cipiers geen enkel belang – ze mogen alles doen zolang ze sociaal gemachtigd blijven met hun rol – net zo min als de gevoeligheid van de gevangen individuen: de familiale en schoolse autoriteit (of die van de gemeenschap in de zeldzame gevallen waar haar principe intact is gebleven) ageren voor het welzijn van de gevangene, voor zijn toekomstige reintegratie, opdat hij geen “fouten” zou begaan en vooral om zeker te stellen dat het kleine individu in het opgroeien dezelfde mechanismes reproduceert waarop de hele opsluitingsstructuur gebaseerd is.

Op hetzelfde principe van de “dubbele straf” zien we duidelijk hoe de juridische methode toegepast wordt. De leerkracht of de vader maakt geen enkel akkoord met de betrokkene maar legt wetten op die, wanneer ze overschreden worden, de straf van het individu bepalen en niet noodzakelijkerwijze de sanctie van de overschrijding. Zoals opgaat voor elk aspect van het sociale leven wordt de mens in zijn geheel en in zijn bestaan gestraft en niet alleen de eenvoudige handeling. Dit verschil zou als verwaarloosbaar kunnen beschouwd worden in de hoedanigheid dat een daad bestraffen zowieso inhoudt dat de persoon op één of andere manier wordt “geraakt”. Ze wordt evenwel fundamenteel wanneer deze redenering betrekking heeft op de ideologische constructie van de noodzaak om te straffen en de culpabilisering van de mensen in hun zijn en niet in hun handelen.

De concentratie-organisatie van de schoolstructuren, maar ook alsmaar meer die van de ontspanning, zijn slechts een “voorsmaakje” aangeboden door de maatschappij om de geesten en de hersenen te temmen en om hen gewend te doen raken aan de permanente aanwezigheid van kippenkooien. In de broeimachines van de passiviteit en de vervreemding leren de mensen een dubbele en paradoxale “persoonlijkheid” aan, en slikken haar door aan de ene kant het feit om geleefd te worden als een massa en aan de andere kant de hiërarchische idee van zichzelf bovenaan deze massa te plaatsen (maar steeds als onderdeel ervan).

Kortom, de hoop ligt erin dat de autoriteit een goed cijfer toekent, het is zelfs mogelijk de eerste van de klas te worden, indien mogelijk door de klas te vernederen, maar steeds binnen de klas.

Het is dus belangrijk om zich nooit af te vragen of het juist is dat iemand ons een cijfer vanop eender welk podium geeft, een cijfer dat bovendien noch verbonden is met onze verdienste noch met een specifieke houding, maar met ons samenzijn: met het feit mensen in gevangenschap te zijn.

De gevangenis van de metropolen

Het volstaat om naar eender welke buurt te kijken die de laatste vijftig jaar werd gebouwd om zich bewust te worden van de manier waarop de macht naar ons kijkt. Het volstaat in het bijzonder om naar zogenaamde populaire buurten te kijken, die holen waar armen geconcentreerd en opgesloten worden, opdat meteen het beeld van een gevangenis tevoorschijn komt. De opeenvolgende regeringen hebben allen op een preventieve manier armen veroordeeld voor hun conditie en hun potentieel gevaar. De opeenvolging en de voortdurendheid van de populaire revoltes tegen de arrogantie van de machthebbers, gedragen door de droom van een ander leven, hebben de “reactie” ertoe aangezet om zich uit te rusten met instrumenten om de onvrede van de straat te controleren en in te dijken. Één van die instrumenten is de projectie en de herstructurering van het urbanisme. We zouden pagina’s lang kunnen uitwijden over de kwestie en zelfs zo zouden we de lijst van de indrukwekkende hoeveelheid van ontworpen en gebouwde monsterlijkheden, namelijk die van het tweede deel van de 20e eeuw niet kunnen afmaken. Als we een blik werpen op de recente opstanden in verschillende steden van de wereld verdient het meest direct concentrerende aspect van het metropoolmonster toch een bijzondere aandacht.

De architectuur van de voorsteden is een triomf van de vervreemding. De buurten zijn plekken waar de ondergeschikten samengeperst zitten om te creperen in hun sociale en individuele atomisering, terwijl de flatgebouwen in gewapend beton als wortels uit de grond schieten in een obsessie voor controle, naar het beeld van de lange gangen met evenveel tralies die de doorgang filtreren tegen potentieel gevaarlijke mensen op plaatsen van de reproductie van de markt en van de macht. Wanneer de bannelingen van de “proletarische droom” zich opwinden en tegen de tralies slaan, meer nog, hun cel in brand steken wordt het met zo’n dispositief des te gemakkelijk voor de bewaker om de gangen simpelweg op slot te draaien, de uitgangen en de ingangen te controleren alvorens van boven de miradors te schieten. Zo worden hele secties van metropolen gecontroleerd door videobewakingscamera’s (geplaatst op elke straathoek), is de communicatie tussen de bewakers permanent en laten de informatietechnologie apparaturen, de glasvezelkabels en de draadloze communicatiesystemen (de antennes worden vooral in de gevangenis geplaatst) maken een zeer snelle coordinatie van de repressieve krachten mogelijk. De architectuur van de bedwinging bracht een kwalitatieve sprong teweeg: voordien staken ze mensen in de gevangenis nadat ze rebelleerden, nu zitten ze er al in.

In zo’n context komt het maar al te vaak voor dat de revolte van gevangenen getekend is door de opsluiting zelf, aangezien hun aanval gericht wordt tegen deelaspecten van de gevangenis zonder te raken aan haar essentie, meer nog, door de mythe en de verdediging van de gevangenis te plaatsen tegenover een deelaspect ervan. Wat betekenen bijvoorbeeld zinnen als “de verdediging van de wijk”, “mijn buurt”, “geen politie in onze straten” anders dan een toe-eigening van de opsluitingsideologie? Hoe kan je de bak die tegen ons gebouwd werd als “de jouwe” beschouwen? De wijken zijn de reflectie van de opsluiting waartoe we veroordeeld zijn, en van de verhoudingen die ons opgelegd werden. Als zodanig behoren ze tot de macht. En wat tot de macht behoort, valt niet te redden.

We willen daarmee niet zeggen dat de flatgebouwen waarin we wonen moeten afgebrand worden, of op z’n minste niet meteen. De controle tijdelijk breken is slechts mogelijk wanneer mensen breken met de illusies ergens toe te behoren, illusies gecreëerd door de gevangenislogica, om zo de duizenden mazen van het controlenet reëel te saboteren, en niets hebben om te behouden.

De opsluiting van de geesten

Als de maatschappij een gevangenis is, is de gevangenis overal. En in dat overal bestaat geen buiten. In werkelijkheid kunnen we er niet aan ontsnappen omdat er simpelweg geen plek is om naartoe te gaan. Deze situatie die ons geen enkele “nooduitgang” biedt is objectief onverdraagelijk, ze creëert verwarring, pijn en ontreddering. De mogelijkheid om een ruimte te vinden waar een klein hoekje gedeeltelijke vrijheid kan op gebouwd worden, werd definitief verloren met de triomf van de vervreemding in en van de verhoudingen. De reële mogelijkheid om de bestaande verhoudingen te subverteren laat op zich wachten en het lijkt er zelfs op dat het zowieso maar weinig mensen interesseert.

Vertrekkende van die vaststelling moet de macht niet meer liegen en is ze geëvolueerd van propaganda van “dit is de beste der mogelijke werelden” naar iets ander dat zegt: “ondanks alles is dit de enige mogelijke wereld”. Niettemin bewust van het feit dat er steeds meer nood is aan verdoving om dit bestaan de verdragen, biedt de directie van de sociale gevangenis aan haar “logés” de enige mogelijke “ontsnappingen”: diegenen die betrekking hebben op de geest.

De ontspanning en de verstrooïng van de massa in de stadia en tijdens de “vakantie” versuffen beslist elk greintje autonoom denken – door het te verstikken in een artificiële en obscene extase van de feestende meute –, maar blijken niet meer voldoende om de kanker van veroordeeld te zijn tot gevangenschap te stoppen. Sinds enkele decennia en doorheen haar ontwikkeling werd ons zowat overal een bijkomende mentale ontsnapping aangeboden dankzij de verscheidene psychotropische substanties. Drugs in al haar vormen en van verschillende natuur, legaal en illegaal overspoelen momenteel deze gigantische bak, geven een tijdelijke opluchting en bouwen daarenboven een nieuwe gevangenis in de gevangenis.

In het Russische poppenspel van de opsluiting kan de directeur uiteindelijk de laatste stadia van de controle bereiken en de bases plannen van een maatschappij van het eindeloze wachten: die van een gepsychiatriseerde wereld. Een verdovingswereld waar het onverdragelijke verdraagbaar, leefbaar wordt. En zoals in elke logica van aanpassing, wanneer iets leefbaar wordt, voelen we de eis niet meer om het te veranderen. Om het denken onschadelijk te maken moet het dus niet meer vernietigd of gemystificeerd worden: het volstaat simpelweg om te verhinderen dat het niet geboren wordt, van de “geboorte” tot de intentie er zelfs nog maar aan te beginnen. Je zou kunnen zeggen dat de ontsnapping die ons gedeald wordt de abortus is van elke reden voor vrijheid. Ze heeft dezelfde verfoeilijke functie als een non in een lager, met het enige verschil dat de drugs (legaal of niet) zelfs niet dienen om de oppervlakkige kwetsuren te verzorgen.

De weg van de vernietiging van de sociale gevangenis willen opnemen en de permanente constructie van psychotische dwangbuizen van onze geesten daarbuiten houden, is zoals de Staat willen afschaffen en daarbij het ministerie van Binnenlandse Zaken willen sparen. In de moderne wereld is het meer dan ooit nodig om de verantwoordelijkheden van de dwang te herdefiniëren, om zo duidelijk te zien welke de belangen zijn (en dus onze doelwitten) van diegenen die ons willen opsluiten – binnen zoals buiten onszelf.

Het is tijd om duidelijk te tonen dat de politieker, de psychiater, de flik en de drugsdealer op dezelfde voet verantwoordelijk zijn voor onze onderdrukking. En, op dezelfde manier, dat het lot van de priester, de “burger” of de ideoloog die de apologie maakt (ook in de scène) van drugs als “bevrijdende substanties” daaraan moet verbonden worden.

De opsluiting van onze lichamen

Wat de imperfecte rol was van de religie in het uithandengeven van het bestuur van het leven en de dood, in de hoop (of de tolerantie) ten opzichte van zoveel kwaad en misbruik ondergaan door de mensen, wordt ze vandaag “eindelijk” geholpen door een nieuwe seculiere religie: het sciëntisme.

In deze democratie hebben we inderdaad de keuze: ons lichaam kan aan God toebehoren of in de handen van de Wetenschap worden overhandigd. De meest pretentieuzen kunnen ook de twee aspecten verzoenen door ethisch hun ziel aan God te geven en hun lichaam aan de wetenschappers.

De evolutie van de kennis heeft het mogelijk gemaakt, in de naam van het collectieve welzijn, om een groot deel van het menselijk systeem binnen te dringen en er de controle over te krijgen. We zijn tegenwoordig tot bij de genetische fichage en de genenkaart gekomen. Honderden nieuwe Lomboroso’s, opgesloten in laboratoria zowat overal, dromen er zelfs van om hun technieken te verfijnen en zo de geboren crimineel te ontdekken die in elk van ons zou zitten. Deze keer ook niet op basis van hersenmetingen, maar van genen.

In een vermedicaliseerde wereld die een groot deel van de kwalen veroorzaakt en tegelijkertijd het monopolie en de controle over de remedies bezit, bezitten de wetenschappers één van de grootst mogelijke machten: datgene van de bescherming van het leven. Het is ook evident dat deze beschouwingen slechts een deel van de realiteit zullen blijven zolang de voornaamste macht – zoals in het geval van de religie – zal liggen in het feit hoop in te blazen tegenover een gekweld leven, of eerder overleven.

Vanuit de hoogte van hun macht verdelen de jakhalzen in witte hemden evenwel reeds de delen van onze lichamen onder elkaar en, binnen de gevangenis zijn we voortaan allen potentiële proefkonijnen geworden, opofferbaar in de naam van de vooruitgang. We behoren onszelf niet toe, we zijn instrumenten en geen subjecten van het debat. De verschillende Vaticaans en andere Wetenschappelijke Commissies voor Bio-ethiek spelen elkaar de zwarte piet toe en pretenderen ons te dicteren wanneer we kunnen leven, wanneer we kunnen sterven, aan wie we toebehoren, wanneer we ons mogen verzorgen. In de naam van God en van de Wetenschap. Nooit in onze naam. Voor hen allemaal tellen wij niet, aangezien we slechts gevangenen zijn van het lichaam dat ze ons verleend hebben.

De onmogelijke ontsnapping en de noodzakelijke subversie

We hebben breedvoerig gezien hoe er geen enkele mogelijkheid is om te ontsnappen aan de sociale gevangenis, en hoe ze zich uitstrekt over alle aspecten van het bestaande: de enige mogelijkheid die dus overblijft is die van de “vernietiging van binnenuit”. Beginnende vanuit de subversie van de sociale verhoudingen kunnen we de ruimtes van vrijheid die ons ontkend zijn beginnen opbouwen. En om daartoe te komen, moeten we vanaf nu de obstakels die zich plaatsen tussen ons en ons verlangen tot emancipatie uit de weg ruimen, wetende dat de revolutionaire weg niet abstract is, evenmin als de mechanismes, de structuren en de verantwoordelijken voor de segregatie.

Zeker, ruimtes van vrijheid worden niet automatisch geopend binnen de revolte en we zien goed dat de limiet die zich aftekent in de huidige sociale conflictualiteit tussen implosie van de burgeroorlog en explosie van de sociale oorlog subtiel is. Maar het is ook waar dat het tijdens momenten van opstand is dat een fysieke en tijdelijke ruimte vrijkomt waarbinnen het mogelijk is om de bases van bevrijde verhoudingen op te bouwen en uit te vinden.

De toegedragen steun aan de revoltes van gevangenen van de sociale gevangenis mag en kan niet akritisch en apologetische blijven. Het moet zich noodzakelijkerwijs omvormen tot een mogelijkheid van constructieve medeplichtigheid. Opnieuw, in de dialectiek tussen de opstandigen tijdens een moment van breuk komen de mogelijkheden naar boven om de weg van de sociale oorlog uit te tekenen. “Onze wens” is bij te dragen om de weg aan te geven waarlangs de gevangenen zich niet meer revolteren als zijnde gevangenen van de sociale gevangenis, maar als individuen die streven naar de vernietiging van alle dwang.

Het is nutteloos te hopen op gelijke tred te staan met het objectief, we moeten er ons vooral onmiddellijk de middelen toe eigen maken. En basta.

 

[Gepubliceerd in A Corps Perdu, internationaal anarchistisch tijdschrift, nummer 2, juli 2009, Parijs]