In het verlangen naar eeuwig leven heeft de mens de dood beschouwd als een overgang, als een pijnlijke etappe en voor haar ‘mysterie’ zijn ze op hun knieën gevallen tot op het punt dat ze haar aanbidden.

Nog voordat de mens wist hoe hij steen, marmer en ijzer moest bewerken om de levenden te huisvesten, wist hij deze materie al te bewerken om de doden te vereren.

In de kerken en de kloosters, onder hun koornissen en in hun koren, werden de tombes rijkelijk uitgestald terwijl vlak ernaast de armoedige hutten die op ellendige wijze de levenden moesten beschermen, instortten.

De aanbidding van de doden heeft vanaf haar eerste uur de voortgang van de mens dwarsgezeten. Het is ‘de erfzonde’, het dode gewicht, het blok aan het been dat de mensheid meesleept.

Tegen de stem van het universele leven dat altijd in evolutie is, donderde de stem van de dood, de stem van de doden.

De Jehova die de verbeelding van een Mozes duizenden jaren geleden deed oprijzen uit de Sinaai, dicteert nog steeds zijn Wetten; Jezus van Nazareth die al bijna twintig eeuwen dood is, preekt nog steeds zijn Moraal; Boeddha, Confucius, Lao-Tsé verkondigen nog steeds hun Wijsheid. En nog zovele anderen!

Wij dragen de zware verantwoordelijkheid van onze voorvaderen, we hebben er de ‘tekorten’ en de ‘voordelen’ van.

Zo zijn we in Frankrijk de zonen van de Galliërs, hoewel we Fransen zijn doorheen de Franken en het Latijnse ras wanneer het gaat om de seculiere haat tegen de Germanen. Elk van deze erfenissen geeft ons plichten.

Onze voorvaderen..., het Verleden..., de Doden...

De volkeren zijn ten onder gegaan aan dit drievoudige respect.

China staat nog op hetzelfde niveau als duizenden jaren geleden omdat ze aan de doden de beste plaats gunt in het huis.

De dood is niet slechts een kiem van bederf omwille van de chemische desintegratie van het lichaam, die de atmosfeer vergiftigt. De dood is het ook omwille van de heiliging van het verleden, de verstarring van de idee in een fase van de evolutie. Levend zouden haar gedachten geëvolueerd zijn, zou ze voortgang gemaakt hebben. Dood kristaliseert ze. En dan is het net dat moment dat de levenden uitkiezen om te bewonderen, te heiligen, te vergoddelijken.

Van het ene naar het andere: binnen de familie worden de gebruiken en gewoontes, de voorvaderlijke vergissingen doorgegeven. Men gelooft in de god van de vaders, men respecteert het vaderland van zijn voorvaderen... Waarom respecteert men ook niet hun manier van verlichten en kleden?

Ja, gek genoeg komt het voor dat terwijl de verpakking, de gewoonlijke gang van zaken verbetert, verandert, verschilt; dat terwijl alles sterft en alles verandert, de mensen, de geest van de mensen in dezelfde horigheid blijven steken, zich afstompen met dezelfde vergissingen.

In de eeuw van de Elektriciteit gelooft de mens net zoals in de eeuw van de Toorts nog steeds in het Paradijs van morgen, in de Goden van wraak en vergiffenis, in de hel en het Walhalla om de ideeën van hun voorgangers te respecteren.

De doden regeren ons; de doden bevelen ons, de doden nemen de plaats in van de levenden. Al onze feesten, al onze verheerlijkingen zijn verjaardagen van doden en slachtpartijen. We vieren Allerheiligen om de heiligen van de Kerk te verheerlijken; het feest van Allerzielen om geen enkele dode te vergeten. De doden gaan naar de Olympus of naar het Paradijs, aan de rechterhand van Jupiter of van God. Ze vullen de ‘immateriële’ ruimte en versperren de ‘materiële’ ruimte met hun optochten, hun tentoonstellingen en hun begraafplaatsen. Mocht de natuur niet op zichzelf hun lichamen verteren en hun assen verspreiden, dan zouden de levenden niet weten waar ze hun voeten moesten zetten in de enorme dodenstad die de Aarde zou geworden zijn.

 

•••

 

De herinnering aan de doden, aan hun daden en gestes, vertroebelt de hersenen van de kinderen. Men praat hen alleen maar over doden, men mag hen alleen maar daarover spreken. Men laat hen leven in het domein van het ireële en het verleden. Ze mogen niets van het heden weten.

In zoverre de Leek de geschiedenis van Mijnheer Noach of van Mijnheer Mozes achter zich heeft gelaten, heeft hij die vervangen door de geschiedenis van Mijnheer Karel de Grote of Mijnheer Capet [Frans dynastie van 987 tot 1792 , nvdv.]. De kinderen kennen de sterfdatum van Mevrouw Frédégonde [Koniging van Neustrië, 545 tot 597, nvdv.] maar weten absoluut niets over hygiëne. Jonge meisjes van vijftien jaar weten dat in Spanje een zekere Mevrouw Isabelle [Koniging van Spanje, 1566 tot 1633, nvdv.] tijdens een lang beleg hetzelfde hemd droeg, maar ze raken helemaal overstuur wanneer hun menstruatie begint.

Sommige vrouwen die de chronologie van de koningen van Frankrijk op hun handen kunnen spellen zonder de minste fout, weten niet hoe ze moeten zorgen voor een kind dat z’n eerste levenschreeuw uitkraamt.

Terwijl men het jonge meisje naast diegene die sterft, die afziet laat zitten, houdt men haar ver weg van de vrouw wiens buik zich gaat openen voor het leven.

De doden versperren de steden, de straten, de pleinen. Je komt hen tegen in marmer, in steen, in brons; de ene inscriptie vertelt ons hun geboortedatum en het andere plakkaat wijst ons hun verblijfplaats aan. De pleinen dragen hun titels of die van hun belevenissen. De naam van een straat wijst niet op haar ligging, haar vorm, haar hoogte, nee, de straatnaam plaats over Magenta of Solforino, een geschiedenis van de doden waarbij veel bloed vergoten werd; de straatnaam herinnert je aan de Heilige Eleutherius of de Chevalier de la Barre, mensen wiens enige kwaliteit trouwens was te sterven.

In het economische leven zijn het wederom de doden die het leven van elkeen uitstippelen. Het leven van de ene wordt volledig overschaduwd door de ‘misdaad’ van zijn vader; de andere is omgeven door een aureool van glorie omwille van de genialiteit of de stoutmoedigheid van zijn voorvaderen. Een boerenpummel wordt geboren met de meest onderscheiden geest; een adelman wordt geboren met de meest onnozele geest. Maar je bent niets uit jezelf, je bent alles door je voorvaderen.

En nochtans... wat is de dood gezien door de ogen van de wetenschappelijke kritiek? Met welke argumenten kan dit respect voor de verdwenenen, deze verheerlijking van het verval, rechtvaardigd worden? Maar weinig mensen hebben zich dit afgevraagd en daarom is de kwestie niet opgelost.

De levenden vinden het leuk om vlakbij de wieg van hun kinderen stukken rottend vlees, kadavers – de voedende elementen voor alle ziektes, de kweekvijver voor alle infecties – te begraven.

Ze wijden er grote ruimtes met wonderlijke bomen aan toe om er een door tyfus, pest of miltvuur aangetast lichaam op één of twee meter diep te begraven; en de besmettelijke virussen wandelen na enkele dagen al vrolijk door de stad op zoek naar andere slachtoffers.

Mensen die geen enkel respect hebben voor hun levend organisme dat ze uitputten, vergiftigen, op het spel zetten, krijgen plots een komisch aspect als ze stoffelijk overschot zien. En dat terwijl ze er zich zo snel mogelijk vanaf zouden moeten maken, het zo snel mogelijk, met zo weinig mogelijk moeilijkheden en zo handig mogelijk moeten opruimen.

 

•••

 

De verheerlijking van de doden is één van de boertigste verdwazingen van de levenden. Het is een overblijfsel van de religies die paradijzen in het vooruitzicht stellen. Men moet de doden voorbereiden op het bezoek aan het hiernamaals, ze moeten bewapend worden om deel te kunnen nemen aan de jachtpartijen van Velleda, ze moeten voedsel meehebben voor onderweg, ze moeten de Heilige Teerspijze krijgen om zich voor te bereiden op de verschijning voor God.

Hele zwermen arbeiders en arbeidsters gebruiken hun kwaliteiten en hun energie om de verheerlijking van de doden te onderhouden. Mannen graven putten in de grond, bewerken steen en marmer, smeden afsluitingen, maken voor alle doden een huis, zodat ze er respectvol het syphiliskadaver dat net gestorven is in kunnen begraven. Vrouwen weven de lijkwades, maken kunstmatige bloemen, bereiden kransen voor, schikken boeketten om het huis te versieren waar het rottend stoffelijk overschot van de tuberculoselijder zal rusten die er net het loodje bij heeft gelegd. In plaats van zich te haasten om deze haarden van verval te doen verdwijnen, alle mogelijke snelheid en hygiëne te gebruiken om het rottende vlees te vernietigen waarvan de bewaring en het onderhoud alleen maar dood om zich heen zaaien, paradeert men met deze kadavers in speciale wagens, in lijkkoetsen, over de wegen en doorheen de velden. Tijdens hun doortocht ontblootten de mensen hun hoofden. Ze respecteren de dood.

Het geheel van inspannningen en materie die de mensheid besteedt om de verheerlijking van de doden te onderhouden is onvoorstelbaar. Als men al deze kracht zou gebruiken om de kinderen te ontvangen, zou men hen vele ziektes besparen en de dood van duizenden kinderen verijdelen.

Mocht dit onnozele respect voor de doden verdwijnen om plaats te maken voor het respect voor de levenden, dan zou het geluk en de gezondheid in het menselijke leven onvoorstelbaar verhogen.

De mensen aanvaarden de hypocrisie van de aasvreters, van diegenen die de doden opeten, van diegenen die leven van de dood – van de priester die het heilige water toedient tot de begrafenisondernemer die de doden een eeuwig plaatsje geeft; van de kransenhandelaar tot de beeldhouwer die engeltjes voor op het graf maakt. Met belachelijke kisten die begeleid worden door een resem groteske potsenmakers gaat met over tot het verwijderen van het menselijke afval en tot de spreiding naargelang hun fortuin – terwijl een goede transportdienst met hermetisch afgesloten wagens en een crematorium, gebouwd naar de laatste wetenschappelijke bevindingen, zouden volstaan.

 

•••

 

We hebben het reeds gezegd : het is omdat de mensen onwetend zijn dat ze een fenomeen dat zo eenvoudig is als de Dood omringen met culturele apenkuren.

We merken trouwens op dat het alleen maar gaat om de menselijke Dood, de dood van andere dieren en van planten geeft geen aanleiding tot gelijkaardige vertoningen. Waarom?

De eerste mens, een amper geëvolueerde bruut zonder kennis begroeven samen met de dode zijn levende vrouw, zijn wapens, zijn meubels, zijn sieraden. Anderen lieten het lijk voor een rechtbank verschijnen om hen rekenschap te vragen voor zijn leven. Ten allen tijde wisten de mensen niets over de werkelijke betekenis van de dood.

Nochtans sterft in de natuur al wat leeft. Elk levend organisme takelt af wanneer om de één of andere reden het evenwicht tussen haar verschillende functies verbroken wordt. De oorzaken, de ravages van een ziekte of het ongeval die de dood van het individu tot gevolg hebben, kunnen erg wetenschappelijk vastgesteld worden.

Vanuit het menselijke gezichtspunt is er dus dood, verdwijning van leven – het is te zeggen, ophouden van een bepaalde activiteit onder een bepaalde vorm.

Maar vanuit algemeen gezichtspunt bestaat er niet zoiets als dood. Er is slechts leven. Na wat wij dood noemen gaan de fenomenen van transformisme door. De zuurstof, de waterstof, de gassen, de mineralen gaan over tot andere vormen om zich in nieuwe verbindingen te associëren en bij te dragen aan het bestan van andere levende organismes. Er is geen dood, er is circulatie van lichamen, modificatie in opzicht van materie en energie, onophoudelijke voortzetting in de tijd en in de ruimte van het universele leven en activiteit.

Een dode is een lichaam dat terug in circulatie gebracht wordt onder haar drievoudige vorm: vast, vloeibaar en gasvorming. De dood is niets anders en we zouden haar in die zin moeten beschouwen en ermee omgaan.

Het spreekt voor zich dat deze positieve en wetenschappelijke opvattingen geen plaats laten aan huilerige speculaties over de ziel, het hiernamaals, het niets. Maar we weten dat alle religies die preken over ‘het toekomstige leven’ en ‘de betere wereld’ als doel hebben om de berusting op te wekken bij diegenen die gestroopt en uitgebuit worden.

De mensen zullen zich verontwaardigen over onze theorieën en onze laatdunkendheid: pure hypocrisie van hun kant. De verheerlijking van de doden is niets anders dan een beleding voor de echte pijn. Het feit een kleine tuin te onderhouden, in het zwart gekleed te gaan, een rouwband te dragen bewijst niets over de oprechtheid van het verdriet. Dat verdriet moet trouwens verdwijnen, de individuen moeten reageren tegenover de onherroepelijkheid en de fataliteit van de dood. We moeten strijden tegen het lijden in plaats van het ten toon te spreiden, ermeer rond te zeulen tijdens groteske optochten en leugenachtige rouwplechtigheden.

Die kerel daar die respectvol achter de lijkkoets loopt, deed er de dag ervoor alles aan om de overledene uit te hongeren. Die andere die staat te jammeren aan een kadaver heeft niets gedaan om hem te helpen terwijl er misschien nog tijd was om zijn leven te redden. Elke dag zaait het kapitalistische systeem dood door haar slechte organisatie, door de ellende die ze teweegbrengt, door het gebrek aan hygiëne, door de ontbering en onwetendheid waaronder de individuen gebukt gaan. Door zo’n maatschappij te steunen, is de mens dus de oorzaak van zijn eigen lijden en in plaats van te jammeren over z’n lot, zou hij beter wat moeite doen om zijn levensomstandigheden te verbeteren, om het menselijke leven een maximum aan ontwikkeling en intensiteit te gunnen.

De verheerlijking van de doden is gebaseerd op onwetenheid, onnozelheid en idiotie en kan alleen maar gerechtvaardigd worden met hypocrisie en angst om de vooroordelen van de buurman te schokken. Vrije mensen moeten zich ontdoen van dit slechte idee, geen tijd meer steken in deze kinderachtige religiositeit en ertegenover de opvatting van de zinvolle inspanning en het leven in harmonie plaatsen.

 

Albert Libertad

 

In l’anarchie, nummer 134, 31 oktober 1907, Parijs

[Vertaling gepubliceerd in Albert Libertad, Niet morgen, vandaag!, Tumult, Brussel, 2011]