Title: Archipel - Affiniteit, informele organisatie en insurrectionele projecten

Waarom terugkomen op de kwesties van affiniteit en informele organisatie? Daarenboven is het niet dat dit nog nooit geprobeerd werd, dat er geen tonnen teksten en bedenkingen bestaan die het probleem op een erg doortastende, waarschijnlijk zelfs betere manier benaderen. Maar het lijdt geen twijfel dat bepaalde concepten telkens weer een analytische en kritische inspanning vragen, willen ze niet aan betekenis verliezen door veelvuldig gebruik en herhaling. Anders lopen onze ideeën het risico om te verworden tot gemeenplaatsen, een vruchtbare grond voor het idiote spel van identiteiten die tegen elkaar uitgespeeld worden en waar kritische reflectie onmogelijk wordt. In sommige contreien en middens wordt de keuze voor affiniteit al te makkelijk afgedaan als één of andere starre verhouding tot de eigen ideeën die geen contact toelaat met de werkelijkheid noch met andere kameraden, en langs de andere kant wordt er elders dan weer onophoudelijk gezwaaid met affiniteit, als was het een vaandel die gehesen moet worden, een soort van ordewoord – en zoals met alle ordewoorden, is de werkelijke, diepgaande en stuwende betekenis ervan vaak het eerste slachtoffer.

 

Geen enkele menselijke activiteit is mogelijk zonder organisatie, tenminste als we daaronder de coördinatie van mentale en fysieke inspanningen verstaan die nodig geacht wordt om een bepaald doel te bereiken. Deze omschrijving ontsluit een belangrijk aspect dat vaak vergeten wordt: organisatie is functioneel, ze is gericht op de verwezenlijking van iets, op actie in de breedste zin van het woord. Degenen die vandaag jan en alleman oproepen om zich te organiseren zonder meer, bij gebrek aan een duidelijk doel en in de verwachting dat uit dat eerste moment van organisatie automatisch al de rest zal voortvloeien, maken eigenlijk van dat organiseren op zich hun doel. In het beste geval koesteren ze ergens de hoop dat uit al dat georganiseer dan een perspectief zal voortvloeien, een perspectief dat ze niet in staat zijn om reeds zelf aan te voelen of in grote lijnen te bedenken, maar dat slechts denkbaar of tastbaar wordt in één of andere collectieve, georganiseerde omgeving. Niets is minder waar. Organisatie werpt pas vruchten af wanneer ze gevoed wordt, niet door een loutere kwantitatieve aanwezigheid, maar door individuen die haar gebruiken ter verwezenlijking van een doel dat gemeenschappelijk is. Met andere woorden, het is ijdel om te geloven dat eens je je organiseert, je problemen over hoe, wat, waar en waarom te strijden opgelost zullen worden door de magie van het collectieve. In het beste geval – of slechtste, het hangt er maar vanaf hoe je het bekijkt – zal je misschien een kar vinden om op te springen, een kar die door iemand anders voortgetrokken wordt, om je te wentelen in de eerder onaangename rol van meeloper. Het is dan nog slechts een kwestie van tijd voor je gedegouteerd en ontevreden breekt met die organisatie.

 

Organisatie is dus ondergeschikt aan wat je wil doen. Voor anarchisten komt daar dan nog eens bij dat er een directe band bestaat tussen wat je wil doen, het ideaal waar je voor strijdt en de manier waarop je dat wil bereiken. In marxistische of minder marxistische kronkels worden – ondanks alle hedendaagse camouflage en woordspelletjes – partijen een geschikt middel geacht om de politieke partijen te bestrijden. Ze blijven de politieke affirmatie van de productiekrachten ook vandaag nog (in tijden waar de rampzalige draagwijdte van de industrialisering voor iedereen zichtbaar is) naar voren schuiven als weg om komaf te maken met de kapitalistische verhoudingen. Ze willen maatregelen treffen om alle andere maatregelen overbodig te maken. Anarchisten hebben met al dat gegoochel niets van zien, voor hen moet het doel en de middelen samenvallen. Autoriteit kan niet bestreden worden met autoritaire organisatievormen. Degenen die hun tijd vullen met metafysische fijnheden en hierin een argument tegen het gebruik van geweld zien en daarom van anarchisten een alibi of capitulatie verwachten, verraden vooral hun diepe verlangen naar orde en harmonie. Elke verhouding van mens tot mens is conflictueel, wat niet wil zeggen dat die daarom ook autoritair moet zijn. Het lijdt geen twijfel dat we over deze kwesties moeilijk in absolute termen kunnen spreken, maar dat neemt niet weg dat de de spanning naar coherentie wel een absolute eis is.

 

Als wij vandaag denken dat affiniteit en affiniteitsgroepen het meest geschikt zijn voor anarchistische strijd en interventie in de sociale conflictualiteit, dan is dat intiem verbonden met hoe we die strijd en interventie zien. Er zijn immers twee wegen om de kwestie te benaderen, die niet diametraal tegenover elkaar staan, maar ook niet volledig samenvallen. Langs de ene kant is er de niet-onderhandelbare eis tot coherentie. De vraag is dan in welke mate bepaalde anarchistische organisatievormen uit het verleden (denk maar aan de synthese-organisaties met programma’s, beginselverklaringen en congressen zoals de anarchistische federaties of de anarchosyndicalistische bonden) overeenkomen met onze ideeën over het anarchisme. Langs de andere kant is er de vraag van geschiktheid van een bepaalde organisatorische structuur. Die geschiktheid plaatst de vraag meer op het veld van de historische omstandigheden, de doelen die men wil bereiken (en dus welke organisatorische vorm daar het meest gepast voor geacht wordt), de analyse die men maakt van de sociale en economische situatie,… Het lijdt geen twijfel dat we ook in andere tijden een voorkeur zouden gehad hebben voor kleine, wendbare autonome groepen in plaats van grote federaties, maar het valt, op het veld van de geschiktheid, moeilijk a priori uit te sluiten dat in bepaalde omstandigheden de keuze voor een specifieke, federatief gestructureerde anarchistische strijdorganisatie, een guerillaconstellatie,… misschien een antwoord kan (of eerder, kon) bieden op bepaalde noden.

 

Wij denken dat het bijdragen tot of het ontwikkelen van insurrectionele breuken vandaag de meest gepaste anarchistische interventie is om te strijden tegen de overheersing. Onder insurrectionele breuken verstaan we een gewilde breuk, al is die tijdelijk, met de tijd-ruimte van de overheersing; een dus noodzakelijkerwijze gewelddadige breuk. Hoewel zulke breuken ook een kwantitatief aspect hebben (aangezien ze een sociaal fenomeen zijn en niet te herleiden vallen tot deze of gene actie van een handvol revolutionairen), zijn ze gericht op de kwaliteit van de botsing. Ze breken letterlijk in op de structuren en verhoudingen van de macht en laten door de opgedane ervaringen, de gebruikte methodes van zelforganisatie en directe actie toe om alsmaar meer aspecten van de overheersing te bekritiseren en aan te vallen. Kortom, de insurrectionele breuken lijken ons noodzakelijk op het pad naar een revolutionaire transformatie van het bestaande.

 

Daaruit vloeit dan logischerwijze de vraag hoe anarchisten zich kunnen organiseren om bij te dragen tot zulke breuken. Zonder af te zien van de altijd belangrijke verspreiding van anarchistische ideeën, denken wij niet dat het er vandaag om gaat om kost wat kost zoveel mogelijk anarchisten te maken. Met andere woorden, wij denken niet dat er nood is aan sterke anarchistische organisaties met een uitstraling die de uitgebuiten en uitgesloten tot ons zouden laten komen, die dan wanneer de tijd rijp is (vanuit een kwantitatieve overweging), het startschot zouden geven voor de opstand. Evenmin denken wij dat insurrectionele breuken vandaag denkbaar zijn vertrekkende vanuit organisaties die de belangen van deze of gene sociale groep verdedigen, met andere woorden, vanuit min of meer anarchosyndicalistische vormen. De integratie van zulke organisaties in het democratische beheer beantwoordt immers uitstekend aan de kapitalistische economie vandaag en die integratie heeft de verhoopte overgang van verdediging naar aanval zowat onmogelijk gemaakt. Evenmin lijkt het ons dat een krachtige “samenzwering” vandaag in staat zou zijn om via chirurgische ingrepen de overheersing aan het wankelen te brengen en de uitgebuiten mee te sleuren in het avontuur van de opstand; los van verdere inhoudelijke bezwaren die we tegen zulke manier van denken verder kunnen hebben. In historische contexten waar de macht erg gecentraliseerd was, zoals in tsaristisch Rusland, viel er misschien wel iets te zeggen voor de hypothese van een rechtstreekse aanval op het veronderstelde hart ervan (in dit geval, de fysieke eliminatie van de tsaar) als voorbode van een veralgemeende revolte. In een context van gedecentraliseerde macht zoals vandaag kan de vraag niet langer zijn om een hart te raken, noch zijn er scenario’s denkbaar waarin één goed gemikt schot de overheersing aan het schommelen zou brengen (wat uiteraard niets afdoet aan de geldigheid van een goed gemikt schot). Er moeten dus andere wegen opgegaan worden.

 

 

Affiniteit en affiniteitsgroepen

 

Velen schrikken terug voor affiniteit. Het is immers veel makkelijker en minder veeleisend om je ergens bij aan te sluiten – of dat nu een organisatie, een assemblee of een scène is – en er de vormelijke kenmerken van over te nemen, dan de lange en nooit volbrachte zoektocht aan te vatten naar kameraden met wie je ideeën, analyses en eventuele projecten deelt. Want affiniteit is juist dat: wederzijdse kennis tussen kameraden, gedeelde analyses die dan uitmonden in gedeelde actieperspectieven. Affiniteit is dus enerzijds gericht op theoretische uitdieping en anderzijds op interventie in de sociale conflictualiteit.

 

Affiniteit situeert zich radicaal op het kwalitatieve veld. Ze is gericht op ideeën en gedeelde methodes en heeft niet de oneindige groei als doel. Ook al wordt het handig gecamoufleerd, de grootste bekommernis blijkt vaak de aantallen te zijn. Met hoeveel zijn we? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we met meer zijn? Logischerwijze volgt daar dan uit dat als je nu niet met velen bent, dat te maken heeft met het feit dat velen je ideeën niet delen (en nee, ook niet onbewust) en dat je dus, om met velen te zijn, beter bepaalde ideeën niet té veel in de verf zet om toch maar velen te kunnen aantrekken. Heden ten dage zijn er nog maar weinigen die lidkaarten proberen verkopen van één of andere revolutionaire organisatie die kwantitatief wil groeien en alsmaar meer uitgebuiten wil vertegenwoordigen, maar er zijn des te meer mensen die denken dat je anderen het best kan leren kennen door ‘consensuele’ activiteiten te organiseren zoals bijvoorbeeld zelfbeheerde bars, workshops, concerten en dergelijke. Niet dat die activiteiten geen plaats kunnen hebben, maar we hebben het over iets totaal anders als we het over uitdieping van affiniteit hebben. Affiniteit is niet hetzelfde als vriendschap. Zeker, de twee sluiten elkaar niet uit, maar het is niet omdat je bepaalde analyses deelt, dat je ook samen in bed kruipt. Net zoals het niet is omdat je naar dezelfde muziek luistert, dat je op eenzelfde manier wil strijden tegen de overheersing.

 

De zoektocht naar affiniteit speelt zich af op een inter-individueel niveau. Het is dus geen groepsgebeuren waar het altijd makkelijker zal zijn om te volgen dan om zelf te denken. Uiteraard is de uitdieping van affiniteit een samengaan van denken en handelen, maar uiteindelijk is affiniteit niet zozeer de uitkomst van samen een actie te voeren, maar net omgekeerd, ze is het vertrekpunt om over te kunnen gaan tot actie. Allemaal goed en wel, zullen velen tegenwerpen, maar dat betekent dan dat ik vele mensen, die misschien goede kameraden zijn, niet zal leren kennen doordat ik mij enigszins ‘opsluit’ in het affinitaire gebeuren. Juist omdat de opbouw en uitdieping van affiniteit zoveel tijd en energie vraagt, kan die inderdaad niet veralgemeend worden naar alle kameraden. De anarchistische beweging in een land of zelfs in één stad of wijk kan niet één grote affiniteitsgroep worden. Het gaat er immers niet zozeer over om de verschillende affiniteitsgroepen uit te breiden met nieuwe kameraden, dan wel om een vermenigvuldiging van autonome affiniteitsgroepen mogelijk te maken. De ontdekking, vorming en uitdieping van affiniteiten leidt tot kleine groepjes van kameraden, die elkaar kennen, analyses delen en gezamenlijk tot actie kunnen overgaan.

 

Het woord is gevallen. Het aspect ‘groep’ van affiniteitsgroep werd al regelmatig al dan niet terecht bekritiseert. In feite lijkt het moeilijk om niet akkoord te gaan met de basisnotie van affiniteit, maar waar het voor velen problematischer wordt, is dat aspect ‘groep’ dat wijst op iets dat de inter-individuele affiniteit net lijkt te overstijgen. Dan stelt zich daarenboven het probleem van binnen/buiten met de gevaarlijke mechanismes dat dit kan voortbrengen (zoals bijvoorbeeld afzien van een eigen parcours ten voordele van het zich meten met anderen, competitie, ijdelheid, minderwaardigheidsgevoel, angst,…). Maar die problemen stellen zich bij eender welke vorm van organisatie en zijn niet exclusief verbonden aan affiniteit. De vraag is eerder hoe het mogelijk is om te vermijden dat de zoektocht naar affiniteit leidt tot verstarring en verlamming in plaats van ontplooiing, verspreiding en vermenigvuldiging. Een affiniteitsgroep is niet hetzelfde als een ‘cel’ van een partijwerking of van een stadsguerillaformatie.

 

Aangezien de zoektocht naar affiniteit permanent is, vloeit daar uit voort dat die voortdurend evolueert. Affiniteit kan toenemen tot op een punt dat ze een gedeeld project mogelijk maakt, maar omgekeerd ook afnemen tot op een punt waar het niet meer mogelijk is om wat dan ook nog te delen. Het archipel van affiniteitsgroepen verandert dus constant. Het is vaak die constante verandering die met de vinger wordt gewezen door critici: er valt niets op te bouwen aangezien ze niet stabiel is. Wij zijn overtuigd van het tegendeel: er valt niets te bouwen op organisatorische vormen die uit zichzelf draaien, los van de individuen die er deel van uitmaken. Want vroeg of laat, bij de eerste tegenvaller, zal het excuses en uitvluchten beginnen regenen. De enige grond waarop te bouwen valt, is de gedeelde zoektocht naar affiniteit.

 

Verder willen we er nog op wijzen dat deze manier van organiseren daarenboven het voordeel heeft bijzonder bestand te zijn tegen repressieve maatregelen van de staat, aangezien ze geen vertegenwoordigende bolwerken, structuren of namen te verdedigen heeft. Waar vaste formaties en grote organisaties met één slag door de repressie ontmanteld kunnen worden omdat ze in zekere zin statisch zijn, blijven de affiniteitsgroepen wendbaar en dynamisch ook wanneer de repressie toeslaat. Vermits ze daarenboven gebaseerd zijn op wederzijdse kennis en vertrouwen, zijn de risico’s van infiltratie, manipulatie en verklikking veel beperkter dan bij grotere organisatorische structuren waar mensen zich formeel kunnen bij aansluiten of vage milieus waar het volstaat om bepaalde gedragingen over te nemen om tot de club te behoren. Affiniteit is een basis die erg moeilijk te corrumperen valt, juist omdat ze vertrekt vanuit de ideeën en ook evolueert naargelang de evolutie van die ideeën.

 

 

Informele organisatie en projectualiteit

 

Wij denken dat anarchisten de meeste vrijheid en autonomie hebben om te interveniëren in de conflictualiteit door zich te organiseren in kleine groepen, gebaseerd op affiniteit, eerder dan in grote formaties of kwantitatieve organisatievormen. Het is uiteraard ook wenselijk en vaak noodzakelijk dat die kleine groepen onderling tot een zekere overeenstemming komen. Niet om een moloch of falanx te vormen, maar om bepaalde, gedeelde doelen te verwezenlijken. Die doelen bepalen dan ook de intensiteit van de samenwerking, van de organisatie. Het is niet uitgesloten dat een affiniteitsgroep op haar eentje een betoging op poten zet, maar in de meeste gevallen zal een coördinatie tussen verschillende affiniteitsgroepen wenselijk en noodzakelijk zijn om dat specifieke, tijdsgebonden doel te bereiken. De samenwerking kan ook intenser zijn als het gaat om een meer langdurig strijdproject, zoals bijvoorbeeld een specifieke strijd tegen een structuur van de macht (de bouw van een gesloten centrum, een gevangenis, een kerncentrale,…). In dat geval kunnen we spreken van een informele organisatie. Organisatie, omdat ze een coördinatie veronderstelt tussen verschillende affiniteitsgroepen en individualiteiten die een specifieke en tijdsgebonden project delen. Informeel, omdat ze niet gericht is op de promotie van één of andere naam, op de kwantitatieve versterking van de organisatie, op de formele aansluiting en het onderschrijven van een programma of principeverklaring, maar rechtstreeks voortvloeit uit de bekommernis om een antwoord te bieden aan de noden van het strijdproject.

 

In zekere zin is ook de informele organisatie een affinitair veld, maar ze overstijgt het inter-individuele karakter. Ze bestaat slechts daar waar een gedeelde projectualiteit aanwezig is. Een informele organisatie is dus direct gericht op de strijd, ze kan onmogelijk bestaan los van die strijd. Zoals al gezegd werd, dient ze om soelaas te bieden aan bepaalde noden in een strijdproject die niet of moeilijk opgelost kunnen worden door de afzonderlijke affiniteitsgroepen. Ze kan bijvoorbeeld toelaten om de middelen die nodig geacht worden ter beschikking te stellen. De informele organisatie heeft dus niet tot doel om alle kameraden achter éénzelfde vlag te verzamelen of de autonomie van de affiniteitsgroepen en individualiteiten terug te dringen, maar die autonomie juist te laten dialogeren. Ze is niet gericht op alles samen te doen, maar om doorheen de afzonderlijke interventies van affiniteitsgroepen en individualiteiten vorm te geven aan een gemeenschappelijk strijdproject.

 

Wat betekent het om een project te hebben? Anarchisten willen de vernietiging van alle autoriteit, dus kunnen we veronderstellen dat ze permanent zoeken naar manieren om dat te doen. Met andere woorden, je kan anarchist zijn en als anarchist actief zijn zonder een specifiek strijdproject. Dat is trouwens wat meestal gebeurt: ofwel volgen anarchisten min of meer de richtlijnen van de organisaties waartoe ze behoren (iets dat nu eerder tot het verleden lijkt te behoren), ofwel doen ze bijna uitsluitend aan ‘propaganda’, ofwel speuren ze de horizon af naar conflicten om aan deel te nemen, ofwel proberen ze zoveel mogelijk anarchistische elementen in hun dagelijkse leven binnen te brengen. Geen van die houdingen veronderstelt de aanwezigheid van een projectualiteit, wat – voor alle duidelijkheid – die kameraden uiteraard niet minder tot anarchisten maakt. Een project is daarentegen gebaseerd op een zekere analyse van de sociale, economische en politieke context waarin men zich bevindt, waaruit dan een perspectief gebrouwd wordt dat interventie veronderstelt op korte of middellange termijn. Een project omvat dus het geheel aan analyses, ideeën en methodes die in stelling worden gebracht om een bepaald doel te bereiken. Je kan bijvoorbeeld een anarchistisch blad uitbrengen omdat je nu eenmaal anarchist bent en je ideeën wil verspreiden. Een meer projectmatige benadering zou een analyse vereisen van de omstandigheden waarin een bepaald blad, in een bepaalde vorm, gepast geacht wordt om in de conflictualiteit te interveniëren. Je kan beslissen om te strijden tegen deportaties, tegen de verslechtering van de levensomstandigheden, tegen de gevangenis omdat die zaken nu eenmaal incompatibel zijn met je anarchistische ideeën. Maar een project uitwerken zou wederom een analyse veronderstellen van waar een anarchistische interventie het interessantste zou kunnen zijn, welke methodes daarvoor best gebruikt worden, hoe je in een bepaalde tijdspanne een conflictuele spanning kan opbouwen of opdrijven. Het spreekt dan voor zich dat zulke projecten vaak aanleiding geven tot informele organisatie, tot coördinatie tussen verschillende anarchistische groepen en individualiteiten.

 

De informele organisatie valt dus niet af te lijnen, op te richten of af te schaffen. Ze ontstaat op geheel natuurlijke wijze naargelang de noden van een bepaald strijdproject en verdwijnt ook weer wanneer dat strijdproject verwezenlijkt wordt of niet langer mogelijk of adequaat geacht wordt. Ze valt ook niet samen met de gehele strijd die aan de gang is. Vele organisatievormen, ontmoetingsplekken, assemblees etc. die een strijd voortbrengt zullen onafhankelijk van de informele organisatie bestaan en betijen, wat niet betekent dat anarchisten niet ook daar aanwezig zullen zijn.

 

 

De ‘anderen’

 

Maar tot hier toe hebben we het vooral gehad over de organisatorische vormen onder anarchisten. Het lijdt geen twijfel dat vele revoltes belangrijke suggesties aanreiken die parallellen vertonen met wat we tot hiertoe besproken hebben. Denk maar aan de revoltes in de metropolen van de laatste jaren. Vele rebellen organiseren zich in kleine, wendbare groepen. Of denk aan de opstanden aan de overkant van de Middellandse Zee. Er was geen sterke organisatie of vertegenwoordiging van de uitgebuiten voor nodig om die te ontketenen, de ruggengraat ervan waren zonder twijfel veelzijdige, informele vormen van zelforganisatie. Uiteraard hebben we daarmee geen uitspraak gedaan over de ‘inhoud’ van die revoltes, maar zonder eerder anti-autoritaire organisatievormen zou het al helemaal ondenkbaar worden dat revoltes in een bevrijdende richting kunnen gaan.

 

Het is hoog tijd om voor eens en voor altijd afscheid te nemen van de politieke reflex, zeker in deze tijd waar de revoltes niet (langer) beantwoorden aan de politieke vooronderstellingen. Opstanden en revoltes moeten niet geleid worden, niet door autoritairen, noch door anarchisten. Ze hoeven ook niet georganiseerd te worden door één of andere grote organisatorische formatie. Uiteraard neemt dat niet weg dat onze bijdrage aan zulke gebeurtenissen, werkelijk sociale fenomenen, niet louter spontaan kan zijn wil ze een kwalitatieve bijdrage zijn – en bijgevolg veronderstelt onze bijdrage een zekere organisatie, planning en projectualiteit. Maar de uitgebuiten en uitgesloten hebben de anarchisten niet nodig om te revolteren of in opstand te komen. Wij zijn niet meer dan een al dan niet welgekomen extra, een kwalitatieve aanwezigheid. Maar daarom niet minder belangrijk, willen we de insurrectionele breuken in een anarchistische richting laten uitbreken.

 

Hoewel de uitgebuiten en uitgesloten perfect in staat zijn om ook zonder ons te revolteren, zijn anarchisten daarom nog niet bereid om af te zien van de zoektocht naar punten waar we samen kunnen strijden. Die punten kunnen niet beschouwd worden als ‘natuurlijke’ of ‘automatische’ gevolgen van de historische condities. De ontmoeting tussen de affiniteitsgroepen of de informele organisatie van anarchisten en de uitgebuiten die willen strijden vindt het beste plaats in de strijd zelf, of alleszins in het voorstel tot strijd. De noodzaak tot verspreiding en uitdieping van anarchistische ideeën staat buiten kijf en op geen enkel moment mogen we die verstoppen, naar de achtergrond verschuiven of verhullen in naam van één of andere strategie, maar binnen een insurrectioneel strijdproject gaat het er niet om de uitgebuiten en uitgesloten zo massaal mogelijk te bekeren tot onze ideeën, maar om strijdervaringen met de anarchistische, insurrectionele methodologie (aanval, zelforganisatie en permanente conflictualiteit) mogelijk te maken. Naargelang de hypotheses en projecten moet er inderdaad nagedacht worden over welke organisatorische vormen de ontmoeting tussen de anarchisten en degenen die op radicale basis willen strijden kan aannemen. Die organisatorische vormen kunnen in dat geval geen exclusief anarchistische constellaties zijn aangezien er ook andere rebellen aan deelnemen. Het zijn dus geen vehikels om het anarchisme te promoten, maar om de insurrectionele strijd vorm en substantie te geven.

 

In bepaalde teksten wordt er gesproken over zogenaamde ‘basiskernen’ die gevormd worden binnen het kader van een specifiek strijdproject, op basis van de drie fundamentele kenmerken van de insurrectionele methodologie. Anarchisten nemen daar aan deel, maar samen met anderen. In zekere zin zijn het vooral referentiepunten (niet van het anarchisme, maar van de strijd). Ze functioneren als een soort van longen voor de insurrectionele strijd. Wanneer die strijd intens is, trekken ze vele mensen aan; wanneer de temperatuur daalt, krimpen ze weer. De benaming van zulke organisatorische vormen doet er weinig toe. Het gaat erom te zien of in bepaalde strijdprojecten zulke organisatorische vormen denkbaar zijn en noodzakelijk geacht worden. Er valt nog op te merken dat het hier niet gaat over reeds op voorhand gevormde collectieven, comités, wijkassemblees etc. die ergens eigenlijk altijd tot doel hebben om te blijven voortbestaan, en waarvan de samenstelling maar zelden anti-politiek en autonoom blijkt te zijn (gezien de aanwezigheid van institutionele elementen). Het gaat over organisatievormen die gevormd worden in de schoot van het strijdproject en zich één concreet doel voor ogen stellen: een bepaald aspect van de overheersing aanvallen en vernietigen. Het zijn dus geen para-syndicale organisaties die de belangen van één of andere groep verdedigen (werklozencomités, studentenassemblees,…) maar organisatorische gelegenheden gericht op aanval. De ervaringen van zelforganisatie en aanval zijn uiteraard geen garanties dat in de volgende strijd, de uitgebuiten geen institutionele elementen meer zouden verwelkomen of tolereren. Maar zonder die ervaringen is dat vrijwel helemaal ondenkbaar.

 

Samengevat denken wij dat het er dus niet om gaat organisaties op te richten om de “massa’s aan te trekken” of te organiseren, maar om concrete strijdvoorstellen uit te werken en in de praktijk te brengen. Binnen die strijdvoorstellen moeten we dan nadenken over welke organisatorische vormen nodig en gepast geacht worden om ons voorstel tot aanval te verwezenlijken. Tot slot hoeven die organisatorische kwesties niet per se de vorm aan te nemen van structuren met vergaderingen, ontmoetingsmomenten etc. maar kunnen ze misschien gewoon ook regelrecht op straat, in het heetst van de strijd bij wijze van spreken, ontstaan. Misschien is het op sommige plaatsen makkelijker om mensen te betrekken doorheen bijvoorbeeld de onderbreking van de routine, een wegbarricade,… dan om te wachten tot ze op één of ander op voorhand vastgelegde afspraak opdagen om over de mogelijkheid van een barricade te praten. Die dingen kunnen echter niet overgelaten worden aan het toeval en de spontaniteit. Ze moeten doordacht en overwogen worden, ingebed in een projectualiteit.

 

 

Kortom,…

 

Als de vraag niet langer is om de mensen te organiseren voor de strijd, moet de vraag worden hoe de strijd te organiseren. Daarom denken wij dat archipels van affiniteitsgroepen, die onafhankelijk zijn van elkaar en zich kunnen associëren naargelang de gedeelde perspectieven of concrete strijdprojecten, de beste manier zijn om direct te kunnen overgaan tot strijd. Ze laat aan kameraden ook de grootst mogelijke autonomie en actieradius toe. Binnen het kader van insurrectionele projecten, is het nodig en mogelijk om informele, organisatorische vormen te vinden die de ontmoeting toelaten tussen anarchisten en andere rebellen die willen strijden. Vormen die niet bedoeld zijn om te blijven voortbestaan, maar gericht zijn op een specifiek, insurrectioneel doel.

 

Gepubliceerd in Salto, subversie & anarchie, n°2, november 2012