In open lucht - aantekeningen over de repressie en haar vormen
“We moeten elk model en achterlaten en onze mogelijkheden bestuderen.”
E.A. Poe
Onderstaande aantekeningen zijn geboren uit de noodzaak om samen na te denken over de huidige situatie en zo de draad van een mogelijk perspectief op te pikken. Ze zijn de vrucht van vele discussies waarin het kritische bilan van voorbije ervaringen, de ontevredenheid over de huidige strijdinitiatieven en de hoop in de bestaande mogelijkheden zich vermengd hebben. Ze zijn geen lijn van een groep in competitie met andere groepen; noch heb ben ze de pretentie en de illusie om leemtes op te vullen – van het leven en van projectmatige verlangens –op basis van een min of meer formele instemming met bepaalde stellingen. Als ze wat onaangename kritieken bevatten, dan is dan niet omwille van het plezier op zich om de dingen door elkaar te gooien, maar eerder omdat ik denk dat het ook nodig is om ons over onaangename dingen te buigen. Zoals alle woorden van deze wereld zullen deze aantekeningen alleen maar een echo vinden bij diegenen die dezelfde nood voelen. Samengevat, een basis voor discussie om te begrijpen wat we kunnen doen, en met wie.
We weten uit ervaring dat één van de grootste krachten van de repressie het zaaien van verwarring is en het wantrouwen opstoken tegenover zowel de anderen als tegenover jezelf. De repressie schept identitaire ge slotenheid en enigszins verlammende verdenkingen. In die zin: hoe sneller be paalde problemen uitgediept worden, hoe beter. Er wachten ons moeilijke tijden die onze praktische en mentale gewoontes niet weinig zullen dooreen rammelen. Als het waar is dat het meest gevaarlijke vooroordeel het geloof is er geen te hebben, dan zou het me plezier doen, mochten deze aantekeningen bekritiseerd worden op wat ze beweren, zonder een vooringenomen lezing. Een dergelijk verlangen verklaart zowel de toon als de stijl.
Een onbewoonbaar huis
Het barricaderen binnen vier muren om ruimtes te verdedigen waarin we niet willen wonen, dat lijkt me onze huidige situatie te zijn. Daarom verhullen discussies over opening, verbreding en bondgenoot schap het feit dat we een huis in puin middenin een onbewoonbare wijk aan het verdedigen zijn. Mij lijkt de enige uitweg die plekken in brand steken, naar open lucht gaan en de schimmelgeur verjagen. Maar wat wil dat zeggen, de metafoor daargelaten?
Het tijdperk waarin we leven is zo kwistig met omwentelingen dat ons eigen vermogen om de gebeurtenissen te interpreteren en zeker om ze te zien aankomen, in puin ligt (of ineenstort). Voor zover dat alle revolutionnairen aangaat, komen de visies op de wereld en het leven die gebaseerd zijn op autoritaire en kwantitatieve modellen er bijzonder erbarmelijk uit. De managers van de strijden van anderen beheren niets meer dan nutteloze politieke vertegenwoordigingen van conflicten die al gepacificeerd zijn; en de strijden die de pacificatie doorbreken, laten zich alsmaar minder be heren. De illusie van de partij – in al haar vormen – is voortaan het kadaver van een illusie.
Zowel in kleine als in grote sociale conflicten worden de ingesteldheid, de samenstelling en ontbinding van de aanwezige krachten alsmaar mysterieuzer. Wat altijd één van onze onderscheidingstekenen ge weest is – een niet-homogene en niet-cumulatieve visie op kracht, een afkeer voor de dictatuur van het Aantal – beantwoordt deels aan de huidige sociale omstandig heden en aan de onvoorzienbare mogelijkheden tot breuken die ze bevatten. We kunnen enkele lessen trekken uit de transformaties zelf van de overheersing – doorheen haar netwerk van structuren, technologieën en kennis – en uit meer specifieke gebeurtenissen zoals de guerilla in Irak.
Het lijkt duidelijk dat conflicten zich alsmaar minder afspelen als een botsing tussen twee legers of fronten en alsmaar meer als een myriade van verspreide en oncontroleerbare praktijken. Een overheersing die bestaat uit duizend klissen spoort haar vijanden aan om meer onvoorspelbaar te worden. Een niet-gecentraliseerde manier om acties en verhoudingen te begrijpen, is dus niet alleen meer libertair, maar ook efficiënter tegen het net van de controle. Voor zover er al zo’n bewustzijn leeft op theoretisch vlak slagen we er toch niet altijd inom dat in onze praktische voorstellen toe te passen. Langs de ene kant affirmeren we dat de macht geen algemeen hoofdkwartier kent (maar eerder een sociale verhouding is) en langs de andere kant blijven we toch bij initiatieven die het zo voorstellen. Ik denk dat we actievormen zouden moeten zoeken die meer in overeenstemming zijn met onze karakteristieken en onze krachten (kwantitieve en kwalitatieve). Jammer genoeg blijven we geloven dat met enkelen ageren noodzakerlijkerwijze geïsoleerd ageren betekent. En zo komen tegenover de gevangenzetting van kameraden en meer algemeen tegenover een oplaaiende repressie altijd dezelfde voorstellen naar buiten: de samenkomst, de betoging, etc. Het gaat er niet om, moge dat duidelijk zijn, deze protestvormen op zich te bekritiseren, maar wel de mentaliteit die er meestal mee gepaard gaat. In bepaalde contexten – momenteel vooral lokaal -, als deel van een reeks initiatieven, kunnen zelfs betogingen of samenkomsten hun zin hebben. Maar wanneer de verstrengeling van actievormen ontbreekt, en dan vooral wanneer we strikt onder kameraden redeneren, dan denk ik dat het herhalen van bepaalde modellen uiteindelijk een gevoel van onmacht creëert en het gekende mechanisme van militante doodlopende straatjes reproduceert. Ook hier is nood aan frisse lucht. We kunnen ons (zelfs met honderd) organiseren om op een interessante manier te interveniëren tijdens grote betogingen. Maar als we met honderd zijn en met niet één meer, kom dan, waarom dan een betoging organiseren? Wat kunnen honderd kameraden doen in een stad waarvan ze de pijnpunten kennen? Wat leren al die strijden ons die over de hele wereld het aanstekelijke en potentieel subversieve gebruik van de blokkade herontdekken?
Velen zijn tot het besef gekomen dat het probleem van de repressie niet herleid kan worden tot het kringetje revolutionairen. De repressie – zowel direct als indirect – betrekt alsmaar bredere lagen van de bevolking. Dat is het antwoord van een overheersing die de aarde voelt wegzakken onder haar voeten en die zich bewust is van de kloof die gaapt tussen de algemene ontevredenheid en het recuperatievermogen van haar historische dienaars: de partijen en de vakbonden. Zonder de redenen daarvoor hier uit te diepen volstaat het te zeggen dat subversievelingen zo veel over de gevangenis praten omdat het alsmaar eenvoudiger is om erin te belanden en omdat ze tegelijkertijd de noodzaak voelen om zich tegenover een ingewikkelde, toenemende repressie niet te beperken tot de verdediging van de eigen opgesloten kameraden. Daar beginnen de problemen. Als we er niet in slagen ons tegen de repressie te verzetten, onafhankelijk van de individuen waarop ze neerkomt, zal ieder zijn eigen vrienden en kameraden verdedigen met wie je ideeën, passies en projecten deelt – en het is onvermijdelijk dat het zo geschiedt. De solidariteit tegen de repressie wanneer die revolutionairen raakt met wie we geen enkele affiniteit hebben, moet goed onderscheiden worden van de steun aan politieke projecten die we niet delen of die pal tegenover de eigen antipolitieke verlangens staan. Hoe meer de kring van initiatieven zich beperkt tot revolutionairen, hoe meer we juist riskeren om autoritaire hypotheses die gelukkig in puin liggen te helpen herrijzen. Vice versa, hoe ruimer de kring, hoe beter de twee niveaus (solidariteit tegen en solidariteit met, m.a.w. de medeplichtigheid) gescheiden kunnen worden. Zo wekt het eerder verbazing dat, gezien de sociale en universele draagwijdte van de repressieve manie, als ‘oplossing’ de eenheid in de actie wordt voorgesteld tussen… de revolutionaire componenten. Op die manier isoleren we ons niet alleen van de rest van de uitgebuitenen, die net zoals ons het gewicht van de sociale en politionele controle ondergaan, maar maken we ons ook illusies over één van haar onverwaarloosbare aspecten: zo’n ‘eenheid in de actie’ heeft z’n prijs (misschien niet onmiddellijk, als de krachtsverhoudingen gunstig zijn, maar alleszins op lange termijn). En als we eerder dan met honderd anarchisten met honderdvijftig zijn omdat er vijftig marxisten-leninisten ons vervoegen; en dat we daarvoor affiches en pamfletten moeten ondertekenen die in een quasi ondoordringbaar jargon geschreven zijn, schuilt daar dan soms ‘verbreding’ in? Zou het niet meer betekenisvol zijn om, zelfs al zijn we maar met z’n tienen, een initiatief te organiseren dat de problemen aanpakt die door velen ervaren worden en een inhoud uitdrukt die veel nauwer aansluit bij onze manier van denken en voelen? En wat de specifieke solidariteit met onze kameraden binnen betreft, daar bestaan heel wat andere vormen voor…
Ik zou niet willen dat deze houding gelezen wordt als een ‘ideologische geslotenheid’ of als een zoektocht naar hegemonie over andere groepen. Het is net om letterwoorden, kapelletjes en formalismen te vermijden dat brede en duidelijke voorstellen beter
zijn, zonder precieze politieke groepen als aangesprokenen te nemen maar integendeel dat ieder-één zich betrokken voelt. En daarna, wel, diegenen die als gelijken willen deelnemen, zijn welkom. Mochten andere revolutionairen dezelfde methode toepassen zou dat voor iedereen goed uitkomen. Er hangt een walm van bondgenootschappen die ik onverteerbaar vind. De eenheidsfronten, de eenheid in de actie van revolutionaire krachten – ver voorbij een specifiek strijdobjectief, waarvoor we vechten met iedereen die het interesseert, of het nu een kameraad is of niet – zijn voor mij deel van de verdediging van een onbewoonbaar huis. En dat los van hoe vriendelijk, correct of sympathiek Jan of Pieter ook mogen zijn; het is een kwestie van perspectieven. Malatesta antwoordde een keer aan Bordiga: “Maar als, zoals die marxisten beweren, de verschil en tussen zij en wij zo subtiel zijn, waarom sluiten ze zich dan niet aan bij onze comités in plaats van ons te wil en doen aansluiten bij die van hen?” Alleen maar dingen onder anarchisten doen dan? Helemaal niet. Ageren op een duidelijke basis, zelfs met enkelen, maar zich richten tot alle uitgebuitenen, tot alle ontevredenen van dit sociale levenslang. En in wat we zeggen en doen – of het nu gaat over de strijd tegen verbrandingsovens, tegen uitwijzingen of voor een dak – het probleem van de gevangenis (en dus van onze kameraden binnen) betrekken. Niet door de ‘gevangeniskwestie’ naast de rest te zetten of erbij te plakken, maar integendeel door de reële banden op basis van gemeenschappelijke ervaring te onthullen. Eender welke autonome strijd botst vroeg of laat op de repressie (of de strijd pakt de repressie openlijk aan, of trekt zich terug om de repressie te ontwijken). Zelfs huisbezettingen raken het probleem van de politie aan en de belangen die ze verdedigt, de controle in de wijken, getto’s en gevangenissen. Sociale zelforganisatie is evenzeer zelfverdediging tegen de repressie.
De gelegenheid te baat nemen
In bepaalde opzichten hebben wij een historische gelegenheid: interveniëren in sociale –huidige en toekomstige – conflicten zonder bemiddeling. Als de epigonen van de autoritaire krachten die zoveel subversief elan verstikt hebben er momenteel zowel qua aantal als qua projecten slecht voorstaan, waarom zouden we hen dan helpen om uit hun miserie te geraken? Waarom blijven aanmodderen tussen de mummies terwijl de wind hard waait? Zij maken politieke berekeningen, wij niet. Het is in de ervaring van de prakijk dat we zullen zien wie er echt voor zelforganisatie is. Laten we ons daarop baseren.
Met de algemene, hernieuwde reformistische ontplooiing flakkeren de enkele anti-kapitalistische en anti-institutionele componenten op als vuurhaarden in de nacht. De verleiding is dus groot om zich strikt te beperken tot wat vertrouwde barricades. Maar het is niet daar dat onze kracht schuilgaat. Fourier zei dat een passie revolutionair is als ze een onmiddellijke verheffing van levensgenot toelaat. Dat lijkt me het meest betrouwbare criterium. Ik weet dat vele jongeren bepaalde anarchistische milieus benaderen omdat ze ontdekt hebben dat het beter leven is met solidariteit en de moed van eigen ideeën. Waarom? Omdat het gewicht van de koopwaar en het werk minder zwaar is wanneer we het samen aanpakken, omdat buitenwettenlijke gedragingen besmettelijk zijn voor diegenen die de vrijheid beminnen, omdat amoureuze betrekkingen oprechter en bevredigender kunnen zijn zonder teugels, omdat de eenheid van gedachten en actie, zoals Simone Weil zei, het pact van de geest met het universum hernieuwt. Dát is wat het enthousiasme – de bezorgde lichtheid en niet de ontmoedigende frivoliteit – aan onze praktijken zou moeten bijdragen. Omdat ‘de paniek naar de oppervlakte van de dingen brengen’ aanstekelijk is; omdat er geen feest is zonder breuk met de normaliteit. Laten we de taal van trieste militanten aan anderen overlaten en de modellen die de macht kent en verwacht ontvluchten.
Zelfs met wat succesvolle initiatieven, zullen we niet van de zandbank geraken waarop we terechtgekomen zijn. En ja, we moeten toegeven dat het eerder lang zal duren. Werkelijke affiniteiten ontdekken, met gearticuleerde en vindingrijke collectieve actievormen experimenteren, de politiecontrole omzeilen... zijn mogelijkheden die zelfs omringd door duizend obstakels opnieuw uitgevonden kunnen worden. “Allemaal goed en wel, maar ondertussen zitten de kameraden wel binnen, ondertussen laait de repressie wel op,” zou iemand ons kunnen antwoorden. Maar is het beste wat we voor onze gevangen kameraden zouden kunnen ondernemen niet juist de noodzaak tot leven waarvoor ze opgesloten zijn sociaal gevaarlijk maken? In zekere zin is het nutteloos onszelf te bekijken in de politieke spiegels die vertellen dat we naakt zijn. Een bewuste naaktheid is beter dan eender welk gewaad dat geweven is met illusies. Het is beter van nul af aan te beginnen, ver weg van de stank van kadavers en van de ideologische rommelhoop die onbegrijpelijk is voor de ongewensten van deze wereld. Voila. Om zovele redenen is er nood aan een sterke opschudding die ongehoorde gedragingen binnenbrengt in de individuele verhoudingen, net zoals in het openbaar. Niet in de zin van goesting om komediant te spelen of om onszelf te promoten met een soort artistieke aderlating – een berucht kadaver -, maar juist als een nieuwe nood tot leven die zichzelf schaamteloos affirmeert. Als een ethische spanning die nooit onderdrukkers en onderdrukten door elkaar haspelt en die niet buiten adem raakt door het gevecht tegen de dienaars van de macht – in de poging er zich van te bevrijden, ook met geweld – maar hen juist voorbijsteekt. Er is nood aan een nieuwe welwillendheid, een gewapende en vastberaden welwillendheid. Een welwillendheid die in staat is de boekhoudersberekeningen van onze tijdsgenoten door elkaar te schudden, die in staat is van het misprijzen voor geld een individueel en sociaal gedrag te maken. Samengevat, het is nodig dat de onverdraaglijkheid van deze wereld – zowel van haar werk als van haar huizen, zowel van haar consumptiegoederen als van haar moraal – haar eigen onweerstaanbare, constante en dagelijkse uitdrukking vindt. Het is in óns leven dat de sociale oorlog zich afspeelt, want het is in het leven van alledag dat het kapitaal haar web van vervreemding, afhankelijkheid, van kleine en grote capitulaties weeft. Daar leeft het alpha en het omega van alle sociale subversie.
Zeg niet dat we met weinig zijn...
Zeg slechts dat we zijn. Zo begon een antimilitaristische sticker van vele jaren geleden. De tekst vertelde verder dat enkele donkere wolken volstaan om de hemel te verduisteren. Dat is niet alleen wat optimistische argeloosheid, maar ook de vrucht van werkelijke ervaring.
Jarenlang – op z’n minst een vijftiental – was er in het algemeen weinig aandacht binnen de anarchistische beweging van directe actie (voor alle duidelijkheid; de beweging die los staat van de Anarchistische Federatie en van het syndicalisme) voor de sociale conflicten en voor de vrij betekenisvolle vormen van zelforganisatie van uitgebuitenen. Naast de historische redenen (de grote pacificatie van de jaren 80) was het ook te wijten aan een mentaliteitsprobleem. Vele kameraden die over opstand praatten – onbetwistbaar een sociale gebeurtenis – zagen de maatschappij als een ruimte die bijna uitsluitend bevolkt werd door slaven en onderworpenen. Met zo’n blik bleven ze steken tussen princiepsverklaringen en effectieve ervaringen: onbeslist over het feit om een openlijk solitaire revolte te ondernemen, traag om hun deur te openen voor collectieve mogelijkheden (het is misschien daar, wie weet, dat een zekere wrok ontstond die daarna in de polemieken tussen kameraden binnengeslingerd werd). Naast deze zwakke gevoeligheid voor strijden die breken met massificatie – maar die toch voortkomen uit deze massificatie – heeft zich daarentegen een zeker vermogen tot autonome interventie ontwikkeld die verbonden is met een betekenisvolle verspreiding van aanvalspraktijken tegen structuren van de overheersing (van het nucleaire tot het militaire, via de banken, de technologische controle-apparaten of de vivisectielaboratoria). Er is iets aan het veranderen, alsof een warrige individuele nood nieuwe sociale omstandigheden ontmoet – en hop, daar beginnen kameraden plots te praten over klassenstrijd en ontlenen ze soms lezingen en jargon aan het marxisme. Maar vaak is de visie op de maatschappij, voorbij de retoriek van de pamfletten, dezelfde gebleven: rondom ons zijn er uiteindelijk alleen maar medeplichtigen van de macht. Ik denk dat in dat alles vooral een gebrek aan ervaring in sociale strijden speelt die direct geleefd werden en stimulerend waren. Enkele lokale pogingen hebben bestaan en bestaan nog, zonder evenwel de leerrijke moeilijkheid van bredere conflicten te bereiken. Opnieuw staan we op een zandbank. Bepaalde praktische bedenkingen werden geboren op basis van verschillende blokkades door werkers of anderen (1). Wij hebben er ons met velen op gestort en hebben veel meer van deze strijden gevraagd dan ze konden uitdrukken – alleen maar om terug naar huis te keren en ons te beklagen over de gedienstigheid van de uitgebuitenen. Andere gelegenheden zullen niet ontbreken, evenmin als een grotere aandacht van onze kant. Maar dat volstaat niet.
Ik denk dat het minder dan ooit het m ment is om af te zien van de smaak voor directe actie, zelfs met weinigen. Maar die moet hoofdzakelijk verbonden worden met sociale contexten, met waarneembare ontevredenheden. Hoeveel gelegenheden hebben we laten liggen (na Genua, tijdens de blokkades tegen de treinen van de dood [die wapens en Italiaanse troepen naar Irak vervoerden], na Nassiriya [waar 19 carabinieri in één klap explodeerden in november 2003], tijdens de tragedie van Cap Anamur [vluchtelingenboot die de Italiaanse marine heeft laten zinken voor de kust], etc.)? De tijd is een element waarbinnen mensen leven, en de revolte is opgebouwd uit gelegenheden. Wij zou den onze mogelijkheden beter moeten bestuderen in plaats van onszelf zo vaak in cirkelredeneringen op te sluiten. Er zijn verschillende waardevolle uitzonderingen geweest, da’s zeker (verscheidene acties na Genua, acties tegen de biotechnologieën en tegen de deportatiemachine, bepaalde sabotages tegen de oorlog, etc.). Maar ze waren sporadisch en omgeven door het gedreun van nutteloze retoriek, van verklaringen in de wind en van een allesbehalve duidelijk, praktisch (en ethisch) onderscheid tussen wie de vijanden zijn. En dat net in een periode waarin, tegenover het geweld zonder onderscheid van alsmaar meer haarden van verzet en bevrijding van de verworpenen der aarde, deze duidelijkheid juist noodzakelijk is. Vooral van de kant van diegenen die zonder ophouden herhalen dat de beste theorie de praktijk is maar vervolgens veel van wat ze doen aan het toeval overlaten (2). We zijn de eersten – misschien verblind door de speciale effecten van het spektakel - om weinig geloof te hechten aan de consequenties van onze acties (en ons laten gaan in het ongeveer) of om de draagwijdte ervan te overdrijven (en ons laten inpakken door de mediatieke illusie). Er zijn consequenties die oorzaken blijven voortbrengen.
Het grote spel
Het grote spel schuilt in het vermogen om een zekere dosis dagelijks non-conformisme (overal waar mogelijk de sociale normaliteit verstoren, van burgerdebatten tot consumptiemarkten en culturele afstomping, van werk tot controleparanoïa) te verenigen met de gezwindheid van actie op het opportune moment. Door dragers van levensvreugde te zijn en geen Cassandra’s van de toekomstige ineenstorting van het kapitalisme. Opdat de anonieme en destructieve actie de opbouw van een leven uitdrukt dat niet anoniem is. Te vaag? Zeker, en het zou niet anders kunnen. Het is aan ieder om z’n beurt te spelen in het meest serieuze van alle spelen. De moeilijkheden bestaan en zijn enorm gezien het stelselmatige verlies van ruimtes van autonomie die tragischerwijze geërodeerd worden door het huidige sociale systeem en haar duizendvoudige technologische narcotica. En toch schuilen de beperkingen vooral in onze vastberadenheid en onze fantasie, beladen als we zijn met de ballast van de gewoontes van daden, woorden en verhoudingen. Een bredere ontmoeting tussen verschillende milieus zal geboren worden uit de parcours van autonomie in denken en strijd, niet als een optelsom van krachten die gedicteerd wordt door de hoogdringendheid. Dan zullen de discussies geen star ballet zijn van afgeborstelde zinnen, maar integendeel een gelegenheid om van elkaar te leren, om eindelijk de manieren van leven – met andere woorden, de wederkerigheid van de werelden - te laten spreken. Dan zullen we het vertrouwen en het enthousiasme terugvinden en kan er iets dat lijkt op een gemeenschappelijke er varing geboren worden.
De revolte is ook de ontmoeting tussen lichtheid en onbuigzaamheid.
Een vriend van Ludd
[All’aria aperta. Note su repressione e dintorni, door Un amico di Ludd, éénmalig nummer verschenen in september 2004, Italië]